115. daarbij door de couranten geholpen - de liberale partij die daar niet
voor was zich eenvoudig van de baan liet schuiven 125 en duldde dat
terwijl alle standen waren afgeschaft, de vierde stand als eenig gezag
hebbend zich alleen deed gelden. Ik heb dan ook later ongeveer nooit
meer gestemd, omdat de stem van eenen ontwikkelden zoo veel waard
was als een boon in eenen brouwketel, niettegenstaande ik vóór al
gemeen stemregt was mits dat de kiezers rekenschap van hunne stem
konden geven en geene instrumenten waren.
De leden der Kamer die uit Oost-Indië kwamen waren het er over eens
dat Nederland steeds meer geld moest over hebben voor de Oost.
Daarbij bleek mij dat men dikwijls onder den naam Javanen zijn eigen
voordeel zocht. Ik onderzocht nu of het waar was dat de Nederland-
sche spoorwegen gemaakt waren van Oost-Indisch geld en gebruikte
daartoe de Aanteekeningen van den Minister De Waal, ook een warm
voorvechter voor Oost-Indië contra Europeesch Nederland126. Ik
toonde in de Tweede Kamer aan dat niet Oost-Indië aan Nederland,
maar Nederland honderd millioenen aan de Oost te kort gekomen was.
Men meende ten gevolge van den drang der Oost-Indische Heeren en
hunne ongestaafde beweringen dat ik van meening was dat het moeder-
116. land Oost-Indië moest plukken, maar toen ik gesproken had volgden
mij O. van Rees en Keuchenius. Geen van beiden hadden opmerkingen
tegen mijn betoog. Van Rees noemde mij veel matiger dan hij gemeend
had en Keuchenius erkende dat de Oost meer moest bijdragen 127.
Toch bleef het geschreeuw over mishandeling van Indië tot heden
(1892) aanhouden, doch men vergat steeds mijn betoog te wederleggen.
De suikerregeling die mogelijk 3 millioenen opbragt, het bedrag weet
ik thans niet best meer, is van bovenstaand een staaltje. Men achtte die
regeling slecht en wilde die veranderen. Minister De Waal deed dat
op eene eigenaardige wijze. In plaats van af te schaffen en eene be
lasting daarvoor in de plaats te stellen bepaalde hij zich tot het voor
stel van afschaffing. Later zou men er iets voor in de plaats stellen 128.
Van de Putte die er zeer bij betrokken was stemde tegen het voorstel,
maar in hoever dat gemeend was, kan daaruit blijken, dat hij zijne
vrienden Van Heukelom 129 en Lenting aan de leden liet vertellen dat
hij tegen het voorstel zou stemmen omdat zijn belang er bij betrokken
was, doch dat het voorstel zeer goed was en de leden het moesten aan
nemen. Lenting heeft zelf mij dat erkend. Zoo bleef Van de Putte de
onbaatzuchtige man en bereikte toch zijn doel. Van Van de Putte zegt
men dat toen hij administrateur was van suikerondernemingen, ik meen
van de familie Loudon, de zaken zoo achteruit gingen dat de conces-
117. sionarissen uit verdriet hunne ondernemingen verkochten. Van de Put
te kocht die en van dat oogenblik ging alles zoo vooruit dat Van de
Putte daaraan zijne millioenen heeft te danken 13°. Velen waren met de
naauwgezetheid van zijn caracter in meer dan één opzigt alles behalve
121