Gemeenteraad lieten zich bij den neus nemen. Van Kerkwijk was rap
porteur in de zaak en nam de gelegenheid waar om onder de hand zijn
veranderd standpunt te steunen. Hij kwam bij de openbare beraadsla
ging maar durfde niet op de lijst te teekenen, want na wat hij openlijk
had betoogd kon hij toch niet tegenstemmen. Ik heb de mooije ma
noeuvre openlijk in de Kamer ontvouwd 154 tot groot genoegen der
leden die geheel op de hoogte waren. De wet werd natuurlijk aange
nomen doch geheel Neuzen was woedend op mij. Ik ben zeker dat
ik op dat oogenblik geene enkele stem zou gekregen hebben. Later
gingen de oogen open en was ik weder de oude vriend. Van Kerkwijk
kwam dadelijk naar mij toe om mij te vragen van wien de brief was
waarop ik mij beroepen had, wien ik op het oog had enz. Maar ik ant
woordde alleen: 'Ik heb aan de gezamenlijke Heeren geene namen
medegedeeld en doe dit aan u ook niet'.
Bij eene herziening der postwet werd ik Voorzitter van de Commissie
van Rapporteurs. Ons Verslag was reeds vastgesteld doch moest nog
worden geresumeerd. Op dien dag viel mijne aandacht op een couran-
tenberigt over invoering der briefkaarten. Mijne mederapporteurs ver-
127. eenigden zich met mijn voorstel om in het Verslag de aandacht van
den Minister van Financiën Van Bosse daarop te vestigen. De Mi
nister vereenigde er zich mede. Toen zeide ik tot hem: 'Nu moet gij
mij ook een genoegen doen. Ik houd van Nederlandsche benamingen.
Gelief ze te noemen briefkaarten'. De Minister vond dat ook goed.
Zoo zijn de briefkaarten en hare benaming hier te lande ingevoerd 165.
Eens moest ik in Den Bosch eene zaak bepleiten. Luyben, toen Bur
gemeester of Raadsheer of lid van de Tweede Kamer, vroeg mij ten
eten en noodigde ook uit de Kamerleden Van der Does de Willebois
en Van Zinnicq Bergmann. Deze spraken er over dat ik, een Geus,
van Alba afstamde en voegden erbij Zinnicq Bergmann dat hij hoewel
Roomsch van Luther afstamde en Van der Does, ook Roomsch, dat
hij afstamde van Douza of Van der Does uit de belegering van Leiden
bekend. Wel eene vreemde zamenvoeging 156.
Ik weet niet of mij nog iets meer in de gedachten zal vallen en merk
nu alleen op dat als ik vooral eenige opmerkingen heb over de liberale
leden dit alleen daarvan komt, omdat ik meer met hen omging en
dat ik eenige aanmerkingen makende, tevens erken dat ongeveer allen
achtenswaardige mannen waren van veel eerlijkheid, doch niet altoos
onfeilbaar.
126