luy en leedig te zijn'. Volgens de commissie zou het van groot belang zijn 'wanneer eenig middel konde worden uitgedagt ter weeringe van dat so ingeworteld quaad'. Een belangrijke bijdrage tot oplossing van het probleem zag zij in het doorvoeren van de stelregel, dat zij die niet wilden werken ook geen recht op onderstand en bedeling zouden heb ben 26. Hiermee was echter deze kwestie niet afgedaan. Ruim een half jaar later zag de magistraat van Zierikzee zich door de inhoud van een bij haar ingediend rapport gedwongen te constateren, dat 'de luyheyd merkelijk gevoed en geëncourageerd wierd door de in deeze stad zo sterk in swang gaande bedelarij, waarmeede veele op een gemakkelijke wijs tot merkelijke last der goede ingezetenen den kost winnen' 27. Om dit euvel te bestrijden besloot zij het plakkaat, dat op 10 november 1621 te Zierikzee tegen de bedelarij was uitgevaardigd, weer te her nieuwen. Dit besluit werd nader uitgewerkt in de ordonnantie van 28 oktober 1764. In dit stuk wijzen baljuw, burgemeesteren, schepenen en raden der stad Zierikzee er op, dat 'de luyheid en vadsigheid van zeer vele arme lieden' in de hand werden gewerkt door het gemakkelijk bestaan dat de klaploperij hun bood. Deze wisten 'op eene gemakke lijke dog onbetamelijke wijze zonder werken aan de kost te geraken' 28. Dit had in de hand gewerkt, dat bedelarij voor velen gewoonte was geworden. Men beschouwde het als een weinig vermoeiend bestaans middel en liet het als een soort erfdeel aan zijn kinderen na. Zo is het te verklaren, dat gehele families zich als bedelaars voortplantten 29. De magistraat van Zierikzee wees er bovendien op, dat door het be roep van de bedelaars op de milddadigheid der burgers en der chari tatieve instellingen de echte behoeftigen tekort kwamen. Zowel de ge goede burgerij als de armen ondervonden hinder van deze groep lie den die zonder werken hun kost bijeen wisten te krijgen. Het was daarom volgens het stadsbestuur meer dan tijd, dat aan deze toestand een einde werd gemaakt. In een nieuwe verordening werd de bedelarij verboden, maar werden ook zij die aan bedelaars gaven, met een geldboete bedreigd 30. Goes werd geplaagd door 'de lastige gewoonte van de geringe ge meente' om op Nieuwjaarsdag langs de huizen te gaan en 'onder voor wendsel van Zegenwenschen met veel stoutmoedigheid te komen be delen'. Het opgehaalde geld diende volgens de publikatie die aan 'dit misbruik en deszelfs ongemakken' een einde zocht te maken, slechts 'om onnut verteerd te worden'. In 1754 werd door de magistraat van Goes 'een verbod gedaen waerdoor de brave Burgerij buiten die ver drietige kwelling is gebleven' 31. De overheid van deze plaats stelde enige tijd later, in 1771, een ordonnantie op 'ter weeringe van het be delen op publijke plaatsen en langs huisen binnen deze stad' 32. On danks alle verbodsbepalingen bleef de bedelarij te Goes voortwoeke ren. De overheid moest zelfs de herbergiers gelasten om geen drank 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1975 | | pagina 13