BIJLAGE G
Aan den Voorzitter der vergadering van liberale leden der 2e Kamer ten huize
van Mr. P. Blussé op heden
(A.R.A., verz. Van Eek, map 6, nr. 9)
's-Gravenhage, 22 Maart 1878
Mijnheer!
Bij brief van 22 Nov. 1877 heb ik mij tot de vergadering van de liberale leden
der 2e Kamer gewend met de mededeeling dat ik ter zake van de houding door
den heer Blussé tegen mij aangenomen, dien avond op de vergadering ten huize
van den heer Blussé gehouden, niet kon tegenwoordig zijn.
De inhoud van dien brief is door den Voorzitter aan de vergadering niet mede
gedeeld; alleen is er naar ik vernomen heb daarvan met een enkel woord kennis
gegeven.
Ofschoon de inhoud van één voorstel dat ik daarbij deed (zoowel om andere
redenen als ook om dergelijke moeyelijkheden te voorkomen dat de vergaderingen
niet meer zouden worden gehouden bij een gastheer die zich daartoe aanbood,
maar even als wij dat vroeger altoos gewend waren in een gehuurd locaal) op die
vergadering ook door enkele leden als wenschelijk werd aanbevolen, is dat voorstel
met bijna algemeene stemmen verworpen.
De heer Blussé heeft geen blijk gegeven om op de onkiesche behandeling mij
aangedaan terug te willen komen.
Van de zijde van het Bestuur is geene enkele poging aangewend om mij regt te
verschaffen, terwijl het voortgaat de vergaderingen ten huize van den heer
Blussé te beleggen.
Ik zou daaruit kunnen afleiden dat mijn tegenwoordigheid misschien niet zoo
wenschelijk werd geacht.
Hoe dat echter zij, spreekt het wel van zelf, zooals ik u gisteren morgen mede
deelde dat ik ook nu weder niet kan voldoen aan uwe uitnoodiging om eene
bijeenkomst ten huize van den heer Blussé bij te wonen.
Op die wijze wordt het mij onmogelijk gemaakt langer lid van de vereeniging
te blijven. Ik acht die bijeenkomsten hoogst wenschelijk en nuttig. Op mijn
voorstel zijn ze reeds in 1867 in het leven geroepen en hebben ze met vrucht ge
werkt. Ik behoef dus niet te zeggen dat het tot mijn groot leedwezen is dat ik mij
genoodzaakt vind te verklaren, dat ik ophoud lid van de vereeniging te zijn, met
verzoek mij geene oproepingen tot hare volgende bijeenkomsten toe te zenden.
Met de meeste achting heb ik de eer te zijn uw dw. dienaar.
(get.) D. van Eek
146