BIJLAGE H
Aan het Bestuur van de kiesvereeniging De Grondwet
(A.R.A., verz. Van Eek, map 7, nr. 99)
's-Gravenhage, 7 Julij 1883
Mijne Heeren!
Ik zie mij verpligt U mede te deelen dat ik mijn lidmaatschap van de Kiesver
eeniging De Grondwet moet opzeggen. Mijn beginsel is, dat men om meer of
minder verschil van gevoelen, ook dikwijls in belangrijke zaken, niet moet treden
uit eene vereeniging, met wier rigting en streven men in het algemeen zich kan
vereenigen. Neemt echter eene vereeniging beginselen aan lijnregt in strijd met
het doel van haar bestaan, dan wordt de zaak anders.
Een hoofdbeginsel, zoo niet het hoofdbeginsel van alle politieke partijen zal wel
zijn, de regeling van het kiesregt. Nu kan de vereeniging De Grondwet als liberale
vereeniging op geen anderen grondslag rusten dan dat kiesregt behoort gegeven te
worden aan hen die, ten opzigte van de maatschappelijke belangen, rekenschap
kunnen geven van hunnen stem. Een vroeger bestuur, dat andere denkbeelden
voorstelde is afgetreden, en zijne leden hebben de vereeniging verlaten, omdat
de vergadering haar oude standpunt, boven omschreven, bleef handhaven.
In de vergadering echter van 3 Mei 1882 is met groote meerderheid aangenomen
een voorstel zelfs door het vorige bestuur ondersteund, dat de wenschelijkheid te
kennen gaf van belangrijke verlaging van den census. Dat voorstel had in ver
band met de toelichting en niet minder als men let op de gronden van bestrijding
door mij en anderen aangevoerd, zoodat men zich in de bedoeling niet kon ver
gissen, duidelijk ten doel, uitbreiding van stemregt, zonder dat behoeft te wor
den onderzocht, of zij aan wie men dat regt wil toekennen, te weinig ontwikkeld
zijn om over de belangen van de maatschappij een oordeel te kunnen hebben.
Daardoor heeft de kiesvereeniging gebroken met een hoofdbegrip waarop het
liberalisme rust.
Na de stemming van 3 Mei 1882 heb ik geene vergadering meer bezocht; ik had,
nu een gedeeltelijk nieuw bestuur is opgetreden gehoopt dat op de stemming van
3 Mei zou zijn teruggekomen. Zoolang die gehandhaafd blijft, ben ik aan mij
zeiven verschuldigd niet langer onder eene vlag te varen, die ik niet kan aan
zien als die van eene bevriende mogendheid.
Hoogachtend noem ik mij
Uwen dw. dienaar
D. van Eek
147