gedaan. Hij werd echter beheerst door een bizonder sterk rechtsgevoel,
terwijl takt niet zijn sterkste kant was. Die kombinatie van eigenschap
pen uitte zich op gelukkige wijze toen hij opkwam voor achtergestelde
Afgescheidenen, gediskrimineerde Zwitserse Joden, in hun rechten ge
krenkte enkelingen of zijns inziens door de Kamer onheus bejegende
ministers. Hij trachtte dan met een rationeel betoog anderen tot een
redelijker standpunt, namelijk het zijne, over te halen u. Als hij gelijk
had, trachtte hij dus met een krachtig pleidooi in de Kamer ook gelijk
te krijgen. Van Eek onderstreepte dan vaak met van emotie overslaan
de stem zijn standpunt - niet alleen echter in humanitaire kwesties,
maar ook bij politieke onderwerpen als de afschaffing van het zegel
recht, de invoering van een inkomstenbelasting, de uitbreiding van het
kiesrecht, de modernisering van het onderwijs en de afbraak van het
kuituurstelsel. Dat een pleitrede voor de goede zaak nog geen goed
gevolg hoeft te hebben leek hem onredelijk toe; zo bracht zijn rechts
gevoel hem soms tot langdradige, koppig volgehouden manifestaties
van gelijkhebberij waarbij de jurist in hem de politikus domineerde -
bepaald niet tot genoegen van de andere Kamerleden. De perfektionist
Van Eek bracht hen toch al vaak tot wanhoop wanneer hij eindeloos
doorzaagde over een door hem speciaal bestudeerd onderwerp. Toen
Van Eek over een pietluttige kwestie in 1871 hard van stapel liep voeg
de minister Thorbecke hem toe: 'Mijn oude brave vriend Van Eek
heeft de eigenschap, dat hij soms gaarne op een driftig paard gaat zit
ten, en dan met schijnbare verbolgenheid, hij een man van het helder
ste humeur, het dier voortzweept om nog harder te loopen. Zoo is zijn
betoog; bij een weinig bedaardheid van eersten aanloop, zou hij anders
oordeelen'12.
Hoewel Thorbecke toen niet kwaad kon worden op zijn oude vriend
toonden hij en zijn politieke geestverwanten, de liberale Arnhemsche
Courant incluis, zich geprikkeld toen het Zeeuwse Kamerlid rond 1860
niet alleen ridderlijk opkwam voor de verguisde konservatief-liberale
minister Van Heemstra, maar zeer pragmatisch diens spoorwegwets
ontwerp steunde ter wille van de lijn naar Vlissingen. Het leek hun
pakteren met de parasitische politiek van het kabinet Van Hall. Van
Eek scheen in die tijd '...voor alles waar hij zijnen spoorweg vond',
merkte Thorbecke bitter op 13. Toch kon men in de Kamer nooit lang
boos blijven op 'Daan van Eek' en daarom gaven zijn kollega's daar
na een incident met hun onafhankelijk medelid graag toe dat hij 'al
toos een goeije kerel' was u.
Als sympathieke gelijkhebber, strevend naar schone maar in de prak
tijk niet te verwezenlijken dromen over de pacifikatie van de interna
tionale betrekkingen, vestigde Van Eek zijn reputatie toen hij in sep
tember 1870 en april 1871, tijdens de Frans-Duitse oorlog, de regering
41