vergeefs trachtte te bewegen tot diplomatieke initiatieven ten einde oor log in de toekomst uit te bannen. Zijn pleidooi negeerde naar parle mentaire smaak zozeer de harde werkelijkheid, dat een aantal Kamer leden zijn pleidooi met hoongelach beantwoordde 15. Idealisme werd in het toenmalige geestelijke klimaat niet bizonder ernstig genomen. J. de Bosch Kemper, korte tijd een medestander van Van Eek in de vredesbeweging, beschreef in de moeilijke jaren rond 1870 hoe ook het vredesideaal werd afgedaan: 'In dezen zeer positiven tijd, waar aan men den hartstocht naar werkelijkheid als een kenmerk heeft toegekend, heeft geen woord zooveel macht om eene goede zaak tegen te werken als de schijnbaar zeer welwillende oordeelvelling: 'het is eene schoone utopie, - eene schoone illusie' i6. Toch had Van Eck's doorzettingsvermogen op dit punt in zoverre resultaat, dat de Tweede Kamer in 1874 de motie-Van Eck-Bredius aannam waarin het kabinet werd uitgenodigd om met andere landen eraan mee te werken arbitrage bij internationale geschillen ingang te doen vinden Hoe dit ook zij, in de Tweede Kamer werd de vertegenwoordiger van Middelburg vaak geprezen om zijn eerlijkheid. De medaille van zijn politieke oprechtheid had ook zijn keerzijde, zoals uit het bovenstaan de al bleek. Van Eek wekte wegens zijn hebbelijkheden soms verzet of spot. Nu waren er wel meer parlementsleden met eigenaardigheden die toch in hun tijd gewaardeerde figuren waren. Zo overwoog ook de appreciatie voor Van Eek. Zijn konservatief-liberale kollega A.W. Engelen beschreef hem dan ook in zijn bepaald niet zoetelijk uitgeval len Herinneringen als een afgevaardigde die zich '...bij voortduring met lof in de Kamer op zijne plaats heeft mogen handhaven en van wien men met regt zeggen kan, dat hij met eere op het staatstoneel is grijs geworden'18. Tijdens Daniël van Eck's lange loopbaan beheerste het liberalisme op meer of minder direkte wijze de Tweede Kamer en de Nederlandse politiek. Het kende een konstruktieve fase ten tijde van Thorbecke (1848-1872). Daarop volgde een periode van geringe parlementaire scheppingskracht waarin onder andere wegens het ontbreken van een algemeen erkend voorman, de liberale eenheid veel te wensen overliet (1872-1891). Van Eek verscheen in de Kamer (1849) toen het liberalisme een nieu we generatie uit de voordien achtergestelde burgerij politiek gewicht verleende en de impuls gaf voor de modernisering van de verstarde so ciale, ekonomische en staatkundige strukturen in Nederland 19. In de daarop volgende fase van bescheiden liberale prestaties manifesteer den het konfessionele emancipatiestreven en de arbeidersbeweging 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1975 | | pagina 40