zich steeds duidelijker. Wegens hun onderlinge meningsverschillen slaagden de liberalen er toen echter niet in de staat opnieuw aan te passen aan de veranderende sociale denkbeelden en de gewijzigde maatschappelijke verhoudingen. Ondanks de goede voornemens van de radikale liberalen bracht het parlement met zijn liberale meerder heid geen belangrijke sociale wetten of een herziening van de verouder de grondwet tot stand. Verder bleef het stemrecht beperkt tot gegoede, meestal ontwikkelde kiezers en sloot de wetgevende macht de ogen voor de noodzakelijke herverdeling van de belastingdruk zodat geen inkomstenbelasting werd ingevoerd. Behoudende en vooruitstrevende liberalen waren echter eensgezind in hun afkeer van de konfessionelen en het bizonder onderwijs. Vandaar hun bijval voor Kappeyne van de Coppello's schoolwet (1878) die het openbaar lager onderwijs sterk bevoordeelde. Op het eind van Thorbecke's leven was de stuwkracht van de eerste li berale generatie vervlogen; haar sociale en politieke koncepties waren bovendien sleets geworden. De onderlinge verdeeldheid die in de tweede fase zo verlammend werkte, manifesteerde zich al scherp in 1866. Rond Fransen van de Putte vormde een aantal liberale Kamer leden met progressieve koloniale opvattingen in de loop van de jaren 1860 de informele 'Oost-Indische Club'20. Daartoe hoorden onder anderen Blom, Van Delden, Van Heukelom, Kappeyne van de Cop- pello, Lenting, Van Limburg Brouwer en Mirandolle. Een andere groep met geavanceerde, van Thorbecke's liberalisme af wijkende opvattingen vormden de Groningse Kamerleden: Geertsema, Jonckbloet, Reinders, Westerhoff, Zijlker en na 1869 Cremers en Van Houten. De eerste botsing tussen meer en minder vooruitstrevenden vond plaats naar aanleiding van de koloniale kwestie. Tijdens het kon- servatieve kabinet Van Zuylen-Heemskerk hervonden de liberale Kamerleden in de oppositie een zekere eenheid. De oplossing van de koloniale kwestie (1870) door de handige De Waal in het daarop vol gende liberale ministerie ontnam de konservatieve partij zelfs haar be langrijkste bestaansreden. De liberalen bleven echter verdeeld in ove rigens weinig statische groepen van min en meer geavanceerden. Hun versnippering droeg veel bij aan de verwerping van de wetsvoorstellen voor de invoering van inkomstenbelasting (1872) en voor kiesrecht uitbreiding (1874) en aan de talrijke kabinetskrises van de jaren 1870. De liberalen verschilden bovendien onderling van mening over de fun damentele vraag hoe het konstitutionele stelsel eigenlijk diende te funk- tioneren. Thorbecke was steeds een voorstander van wat men een ministerieel stelsel zou kunnen noemen. In zijn gedachtengang diende 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1975 | | pagina 41