De memoires behandelen ook konkrete politieke kwesties en werpen
zelfs licht op de verhoudingen binnen wat Van Eek de liberale partij
noemde. Hij gebruikte het woord natuurlijk in zijn toenmalige vage
betekenis. Toch is bij hem bepaald niet alles vaag aan het liberalisme.
De auteur was zich in 1858 bewust van het verschil (en overeenkomst!)
tussen de konservatief-liberalen, 'die halve liberalen'35, en zijn eigen
geestverwanten, de Thorbeckianen. Het verschil voelde hij wellicht
sterk wegens de houding van eerstgenoemden in april 1853, bij de val
van het eerste ministerie Thorbecke. In 1892 schrijnde de herinnering
aan de April-beweging immers nog bij hem.
Van Eck's levensbeschouwing bestond, getuige zijn herinneringen, uit
rationalistische en vaag-naturalistische elementen; die merkwaardige
kombinatie leek hem redelijker dan een geopenbaarde religie en zo
doende wees hij kerk en godsdienst resoluut van de hand 36. Van Hall's
opportunistische gebruik37 van het rabide antipapisme in 1853 achtte
hij verwerpelijk omdat de politiek op die manier de irrationaliteit sti
muleerde. Van Eek wenste juist verdraagzaamheid en redelijkheid te
bevorderen. Hij steunde het Modemisme, in de hoop dat de bevolking
via tolerante vrijzinnigheid naar zijn eigen onkerkelijke levensbeschou
wing zou evolueren en bevorderde met het oog daarop het vrijzinnige,
het bizonder neutrale en het neutrale lagere onderwijs. Men diende de
mensen verstandig te maken, poneerde hij38. Van Van Vloten's on
verhulde bestrijding van godsdienst en kerk moest hij evenwel niets
hebben. Tenslotte was hij een tolerant man met een kiesdistrikt waar
zich heel wat orthodoks-protestanten en katholieken bevonden. Eigen
lijk kon hij zich in Zeeuws-Vlaanderen met het oog op de verkiezingen
nauwelijks een losse opmerking in vrijzinnige geest veroorloven. Op
die omstandigheid duidt een brief van zijn broer dr. H.J. van Eek,
burgemeester van Axel en een waardevolle politieke steunpilaar in dat
landsdeel 39.
Twee gebroeders Van Eek blijken op nogal onaangename wijze kennis
te hebben gemaakt met de invloed van de 'Oost-Indische Club'. De uit
Goes afkomstige I.D. Fransen van de Putte betreurde het dat het
Zeeuwse Kamerlid Van Eek juist ten aanzien van de koloniale finan
ciën een behoudend standpunt innam en probeerde hem daarom bij de
verkiezingen te dwarsbomen. Die opzet lukte niet; maar in elk geval
slaagden de 'Oost-Indische Heeren', er wel in om de liberale steun
aan de kandidatuur voor de Algemene Rekenkamer van Van Eck's
jongste broer Adriaan, te ondergraven. Daniël volhardde met de voor
hem karakteristieke koppigheid tot het eind van zijn parlementaire
loopbaan in zijn koloniale visie. Zijn jongste broer bracht het niet
verder dan tot hypotheekbewaarder in Leiden40.
46