IV. 23 Julij 1854 zeide mij de Heer BaumhauerS7, Hoofdcommies bij Binnenlandsche Zaken, dat toen in December 1829 de Regering tot alle regterlijke ambtenaren de uitnoodiging (de groote boodschap noemde men die) rigtte om zich te verklaren over de medewerking aan de Re gering in politieke gedingen te verleenen, zijn vader 3S, Advocaat-Ge neraal bij het Hoog Geregtshof te Brussel, omdat hij achtte dat zoo danige verklaring met het geweten van den regterlijke ambtenaar streed, met eenen Belgischen ambtenaar de eenigen waren die wei gerden zich te binden. Alle leden van het Ministerie drongen er bij hem nog op aan, zeggende: 'Gij begrijpt wel dat dit niet tegen u is ge- rigt, maar tegen de Belgische ambtenaren en als er een Hollander wei gert zijn wij onvermogend om hen te straffen'. Baumhauer bleef stand vastig. Na de revolutie bood het Belgische bestuur hem aan hem te handhaven in zijne betrekking, doch hij bedankte, gaf hiervan kennis aan Willem I en ging als ambteloos burger te Utrecht wonen. Door toedoen van den Minister Van Maanen 39 werd hem zelfs geen wachtgeld gegeven. Men verdacht hem van Belgische gezindheid, om dat het Belgische bestuur hem den voortduur zijner betrekking had gewaarborgd en twee jaren lang werden zijne brieven te Utrecht op het postkantoor in beslag genomen, naar Den Haag gezonden en al daar geopend. Hij bespeurde dit niet alleen, maar de Heer Van Loe- nen40 na 1830 Commissaris van Politie te Utrecht, later Raadsheer aldaar, zeide hem later meermalen dat hij als politiebeambte toen V. steeds beslag op zijne brieven had gelegd Later kreeg de Heer Baum hauer wachtgeld, werd toen Raadsheer in het Hoog Geregtshof te 's-Gravenhage en later na 1838 Procureur-Generaal bij het Hof te Utrecht. [V t/m VIII zijn onbeschreven] IX. Staatsbegroting van 1857 42. Afdoening zaken van Luxemburg. Van Rappard 43. In 1844 is hij met dien afkoop belast geweest; tevens [als] commissarissen van onze zijde zijn toen benoemd o.a. Piepers 44, doch die zaken zijn blijven hangen door de omstandigheden van 1848. Van Luxemburg werden belangrijke pretentiën ingebragt45. Ridderorden. Van Rappard. Bij ééne gelegenheid is er een motief gevoegd bij de benoeming van ridders, namelijk voor de heldhaftige verdediging van de citadel van Antwerpen. 1858 April 13 zeide mij Poortman 40 dat toen de Minister Rochussen het ministeriële programma voorlasSchimmelpenninck van der Oye 4S, toen Rochussen zeide dat er in den lande waren die de be ginselen van 1848 in de Grondwet nedergelegd verderfelijk achtten, zoo luide dat Poortman en anderen het hoorden uitriep: 'Daar hoor ik ook onder'. Toen de Minister vervolgde dat die personen derhalve de Grondwet in beperkenden zin wilden uitleggen, zeide hij: 'Daar behoor ik niet onder'. Een [paar] dagen daarna verkoos de 2e Kamer 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1975 | | pagina 51