Smitz109 (met wie ik stond te praten) daarbij tegenwoordig waren ge
weest.
1870 keus van candidaten voor de Rekenkamer110. De houding der
liberalen ten opzigte van mijnen broeder111 en ook van mij heeft mij
zeer geërgerd. Mijn broeder was de voorlaatste keer 2e candidaat ge-
8. weest, de laatste keer had hij slechts 2 stemmen gemist om le candidaat
te worden. Hij was om kunde in zaken daartoe behoorende en ijver
gunstig bekend en had bijna 30 jaar lang aanhoudend diensten bewe
zen aan de liberale rigting. Zonder dat iemand weet waarom liet men
hem vallen en zette op den voorgrond eenen gepensioneerden Oost-
Indischen Kapitein Van Rees die voor het eerst solliciteerde en die
geacht werd met comptabiliteitszaken niet vertrouwd te zijn. Zijne
keus werd dan ook zeer krachtig veroordeeld in de Arnhemsche Cou
rant van 5 Julij 1870 en ook in het Dagblad van Zuid-Holland van 1
Julij112. Ik was zeer verontwaardigd omdat hier eene leelijke knoeije-
rij plaats had.
De vrienden van Van Rees begrepen dat als alles zijnen gewonen gang
ging, de liberale rigting haren candidaat zou behouden. Om Van Rees
mogelijk te maken moest dus eerst de werkelijke candidaat onmogelijk
worden gemaakt. Dit deed men in het geheim door rond te strooijen
dat het bij de vorige stemmingen gebleken was, dat de liberalen hem
niet wilden en dat men dus een vruchteloos werk zou doen met hem
te stellen, wel wetende dat de leden aan wie men dat zeide zich de
moeite niet zouden gaan getroosten om de antecedenten uit te gaan
pluizen. Ook den Voorzitter Dullert had men dat doen gelooven. Deze
9. vroeg mij of het dus niet verstandiger zou zijn als mijn broeder zijne
candidatuur introk. Ik antwoordde dat hier eene onzedelijke intrigue
in het spel was. De voorlaatste keer toch, 3 October 1868, werd mijn
broeder benoemd tot 2e candidaat met 35 stemmen. Er waren 68
leden; daarvan 37 liberalen. Ik stemde blanco. Aan de stemming na
men deel 66 leden; er stemden dus 34 a 36 liberalen 113. Mijn broe
der werd benoemd met 35 stemmen; een bewijs dus dat hij geene
vijanden had.
De laatste keer, 22 Februarij 1870 (verkiezing van Van Karnebeek)114
had de liberale rigting mijnen broeder tot haren le candidaat genomen
zonder iemands tegenbedenking. Er waren tegenwoordig 67 leden waar
van 37 liberalen; doch Idzerda 115 vertrok vóór de stemming. Mijn
broeder bekwam bij le stemming 19, bij 2e stemming 25, bij 3e stem
ming 30 en bij de 4e stemming 32 stemmen 116. Hij werd dus geen le
candidaat en kwam verder niet op de lijst omdat ik en anderen hunne
vrienden uitnoodigden niet verder op hem te stemmen, waaraan door
een gedeelte dat hem niet los wilde laten geen gevolg werd gegeven.
Tengevolge van den zwaren en aanhoudenden vorst waren toevallig
10. zeer vele liberalen afwezig. En toch, had Idzerda die tegenwoordig was
59