niet vooraf bepaald dat hij wegens de ziekte zijner vrouw naar Friesland zou gaan en had de vorst Fokker117 die op het eind der zitting tegen woordig was niet belet wat vroeger tegenwoordig te zijn, alsdan ware mijn broeder 1 e candidaat geweest. Van Voorthuysen 178 had op Adriaan van Eek gestemd. Er waren dus vijf liberalen die bij de eindstemming op Van Karnebeek hadden ge stemd; daaronder Wybenga 119 die hoegenaamd niets tegen Adriaan had, doch die zoals Van Akerlaken 129 mij zeide, zwaar bewerkt was door 's Jacob 121 die in zijn buurt zit en een neef is van Van Karne beek. Of van de 4 overige liberalen iemand eenen bepaalden tegenzin tegen Adriaan had, heb ik niet bespeurd. Trouwens is dat met zulk een klein getal ten opzigte van iederen candidaat mogelijk. Aan Dul- lert had men gezegd dat uit die stemming was gebleken dat 10 a 12 liberalen bepaald geweigerd hadden om Adriaan te stemmen. Ik ging toen met Dullert de stemmingen na in de Presidentskamer. Hij werd overtuigd van de verdachtmaking, stemde Adriaan en zeide mij dat hij er belang in stelde mij te kunnen zeggen dat hij dat gedaan had. Met Thorbecke sprak ik (hij begon er van) over de candidatuur. Hij zeide dat men hem had medegedeeld dat uit vorige stemmingen was gebleken dat zeer velen Adriaan niet wilden. Ik sprak dat tegen en 11. bood aan dat te bewijzen, doch Thorbecke antwoordde steeds: 'Men beweert het toch'. Ik vroeg aan de leden niet om hem te stemmen maar alleen aan verschillenden dat als Adriaan geen le candidaat werd, zij in tijds hunne vrienden zouden verzoeken als dan niet verder op Adriaan te stemmen. Putte 122 antwoordde mij een paar dagen voor de stemming: 'Wij stemmen uwen broeder niet'. Hij, Thorbecke en anderen, ongeveer 10 a 12 leden zamen, hielden een paar keeren eene bijeenkomst waartoe ik niet werd genoodigd. Alleen de 2e keer ver nam ik er iets van en deelde toen de bestrijding van de onwaarheden aan Viruly 128 mede die ook in die bijeenkomst was. Ten gevolge van zijnen tegenstand nam men geen bepaald besluit, maar aan ieder werd overgelaten wien hij zou stemmen. Bij de eerste stemming zou men zich vereenigen op hem die de meeste stemmen had. Door die verkla ringen werd echter niets beslist; de eigenlijke beslissing hing alleen af van de vraag hoeveel leden men in het geheim door verdachtmaking van Adriaan op Van Rees had doen overgaan. Ik begreep dat het voorname streven in dien zin kwam van de Oost- 12. Indische club 124 en dat daar de gelegenheid ontbrak om in het open baar te handelen, de uitkomst gemakkelijk was te voorzien. Ook had men van Adriaan uitgestrooid dat hij een onaangenaam mensch was die met iedereen ruzie had. Ik toonde aan Thorbecke die mij dat zeide aan dat hij met niemand ruzie had en van de vereenigingen van libera len aard door zijne vrienden tot President werd gekozen. Ik deelde na de stemming aan verschillenden mijne overtuiging mede dat er op on- 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1975 | | pagina 58