het Ministerie voor intellectuele en materiële ontwikkeling ongeveer 21niets zoude doen 7, niemand toch dat Ministerie in den gang der zaken had bemoeijelijkt. Dat ik ook luide had geklaagd uit pligtbesef, doch niet wist het Ministerie bemoeijelijkt te hebben. 'Neen', zei Brocx, 'gij niet. Thorbecke hield van u en noemde u openlijk en herhaaldelijk zijnen ouden vriend 8, maar anderen b.v. Jonckbloet, bij de discussie over het onderwijs'. Ik antwoordde dat Jonckbloet groot gelijk had en dat het zijn pligt was om tegen de onverschilligheid van Thorbecke in de verbetering van het onderwijs zijne stem te verheffen Donderdag 4 Julij 1872 ontving ik een briefje van Fransen van de Putte waarin ik verzocht werd om met De Vries 10,Geertsema 11 en eenige leden der 2e Kamer bij hem des avonds te komen. Ik vond daar Putte, De Vries, Geertsema en Van Delden12 en, ni fallor 13, de Kamerleden Van Houten 14 Cremers15, De Roo, Moens, Kops1<5, Mi- randolle l7, Kappeyne ls, Viruly, Blom 19, Rombach 20, Gevers 21. De Vries nam het woord en zei dat men het over de zamenstelling van het Ministerie eens was, doch dat men de taak niet wenschte te aan vaarden zonder met de liberale Kamerleden gesproken te hebben, om te zien of men kon rekenen op sympathie en dat men bereid was om 22. op de vragen die zouden gedaan worden te antwoorden. (Er waren zooals ik later vernam nog meer leden gevraagd b.v. Van der Linden, die geene gelegenheid hadden om te komen). De Roo bedankte De Vries voor de gelegenheid ons geschonken om van gedachten te wis selen en deed dadelijk de vraag of men zich verstaan had met den Minister van Oorlog 22 omtrent de mrigting der defensie, opdat men niet zou vervallen in de fout van het Ministerie Thorbecke, dat het defensiestelsel tot punt van uitgang had gemaakt, doch geen onderzoek had gedaan naar de meeningen en plannen van den Minister Engel vaart 23 toen men hem in het Ministerie riep. Ik gaf te kennen dat deze bijeenroeping één van de weinige voorbeel den was dat er bij onze Ministeriën waarlijk een constitutionele zin huisvestte. (Slechts ééns was een dergelijke maatregel genomen, na melijk door Fock 2i, ook vóór zijn optreden als Minister. Thorbecke daarentegen was nooit in zoodanig overleg getreden)25. Met de per- soonen kon ik mij goed vereenigen, doch merkte op dat ik in het nieu we Ministerie ook gaarne Jolles26 en Van Bosse had gezien die in tegenstelling van anderen veel ijver hadden getoond. Ik vroeg dat Geertsema zich zoude uitlaten over zijne plannen omtrent onderwijs 23. dat in al zijne takken moest herzien worden. Ik vroeg naar indiening [van een wetsvoorstel] op het hooger onderwijs, ondersteuning van hoogere meisjesscholen en herziening wet op het lager onderwijs 27. Aan De Vries vroeg ik spoedige indiening van de regterlijke organi satie 28 en hoe hij over de voornaamste bestanddeelen daarvan dacht en gaf te kennen, dat de regterlijke indeeling tot later moest worden 73

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1975 | | pagina 71