missaris daarbij. J. Fransen van de Putte, broeder van den Minister, was daar onder en viel mij eensklaps hevig aan en zeide mij tot tweemaal dat ik een walg voor de natie was. De onbetamelijkheid was des te grooter, om dat het duidelijk bleek dat hij dat zeide omdat ik tegen de Censuswet54 had gestemd en hij dus de zaak van zijnen broeder den Minister duur opnam en omdat ik hem moeijelijk naar verdiensten kon beantwoorden daar ik als gast van de leden der Provinciale Staten toch geen ruzie kon gaan maken. Ik maakte mij dan ook maar met een kort woord van hem af en zag dat hij zoo goed gedineerd had, dat hij den gehee- 31. len inhoud van zijn kopje thee over den broek van Schorer55 (burge meester van Middelburg) uitstortte die zich moest laten afdroogen en toen nog twee maal zijn lepeltje op den grond liet vallen. Leden van de Staten, b.v. Van der Vliet56 uit Zierikzee gaven mij hunne veront waardiging over zijne houding te kennen. Van der Vliet zei mij: 'Dat zou zijn broeder zeker niet gedaan hebben', waarop ik antwoordde: 'Ook die zou hetzelfde doen. Ik heb dat meermalen ondervonden, maar ik had telkens gelegenheid hem goed de waarheid te zeggen en dan was hij den volgenden dag weder uiterst vriendelijk tegen mij en noemde mij dan Daantje, Leeuwtje57, enz. Zoo eindigde het altoos en als ik hem eens goed onder de oogen had gezien'. Later bleef ik zitten met Pické 5S, Voorzitter van de Middelburgsche Kiezersvereeni- ging De Grondwet, Rombach, en Snouck Hurgronje 59. Den 27sten November 1873 kwam ik op het diner ons door den Voor zitter Dullert aangeboden. Ik gaf de hand aan Viruly, doch hij trok zijne hand terug en zeide: 'Ik geef je de hand niet'. Ik begreep daar niets van en vroeg hem de reden en vernam toen dat hij zoo deed om dat ik dien dag tegen de werken in het Hellegat60 zou gestemd hebben 32. uit localiteitszucht tegen Rotterdam ten behoeve van Vlissingen. Ik zeide dat dat ongepaste aanmerkingen waren en dat ik mij niet meer met hem zou inlaten. Lenting 61 en de Voorzitter aan wie ik het feit mededeelde bragten hem het ongepaste zijner handelwijs onder het oog. Viruly kwam mij later zijne excuses maken en gaf zijn leedwezen over zijne handeling te kennen. Daarop gaf ik hem dadelijk de hand, maar zeide: 'Viruly, uwe houding was te meer onwellevend omdat gij de harmonie verstoordet van een vriendschappelijk maal, waardoor gij ook den Voorzitter hebt gekwetst en onregtvaardig, omdat gij weet dat het geheele Loodswezen en de Marine het een dwaas plan vonden om in zulke stroomen zulk een werk aan te leggen en omdat gij had kunnen weten dat ik nooit iets onbillijks heb gedaan ten behoeve van eene localiteit. Ik weet te goed hoe de Rotterdamsche afgevaardigden de Vlissingsche zaken hebben tegengewerkt6Z, maar toen de brug over den Moerdijk blijkens het Verslag groot gevaar liep, mogelijk uit tegenzin tegen den Minister Heemskerk, heb ik die brug zoo warm 77

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1975 | | pagina 75