sproken als dat zoo in de kraam te pas kwam, terwijl de beginselen
bleven slapen als clubgeest daarmede niet in overeenstemming was.
Herhaaldelijk vertelde in 1879 de Admiraal Fabius, oud-lid der 2e
Kamer, mij en anderen dat hij in de Kamer geklaagd had dat wij gee-
ne Marine hadden lm>. Op de receptie te Amsterdam tijdens het 25-
45. jarig feest101 van het Koningschap van Willem III zeide deze tegen
hem: 'Admiraal, vindt gij niet dat wij te Vlissingen eene prachtige
flotille hebben'? Fabius begreep dat dit een protest was tegen zijne
houding in de Kamer en zeide: 'Uwe Majesteit, er zijn slechts twee
kanonneerbooten en dat kan ik geene flotille noemen'. Toen zei de
Koning met verheffing van stem: 'Vind je niet dat we te Vlissingen
eene mooije flotille hebben'? Fabius antwoordde: 'Ik kan dat geene
flotille noemen, Uwe Majesteit'. Daarop riep de Koning: 'Weg'! Fabius
werd boos, keek hem aan en dacht: 'Ga zelf weg'! Toen nog eens:
'Weg'! en toen dat niet hielp ten derden male: 'Weg'! En toen Fabius
hem aanziende bleef staan keerde de Koning zich om en ging weg.
Fabius ging dadelijk naar den Adjudant van dienst en verzocht hem te
schrappen van de lijst van hen die ten Hove werden verzocht. Toch
werd hij telkens gevraagd maar kwam niet. Nadat dit een keer of vijf
geduurd had kwam men er hem toe dringen, zeggende dat het den
Koning aangenaam zou zijn hem te zien. Fabius ging en de Koning
46. kwam dadelijk naar hem toe, zeide hem dat het hem genoegen deed
hem te zien en vroeg hem waarom men hem niet meer in de Kamer
had gekozen ,02. 'Sire', zei Fabius, 'de kerkelijken wilden mij niet om
dat ik de Kerk niet baas wilde laten spelen en voor de liberalen was ik
te gematigd'. 'Ik geloof dat gij gelijk hebt', zei de Koning. Zoodanige
grove beleedigingen kwamen telkens voor.
De Ministers zeiden mij dikwijls dat zij allerlei grofheden moesten
aanhooren. Van de Putte zeide mij dat toen hij Minister 103 was hij er
herhaaldelijk bij hem [op] aandrong om Generaal Van Swieten101
dood te laten schieten of gevangen zetten. Blussé zeide mij dat toen
hij Minister zou worden hij aan Thorbecke vroeg: 'Wat zal ik doen
als hij mij grof behandelt, want dat laat ik mij niet doen?' 'Och', zeide
Thorbecke, 'gij moet maar veel verdragen en denken dat gij dit doet
ter wille van het algemeen belang'.
Toen ik in 1879 te Leeuwarden had moeten pleiten en te Groningen
bij den Commissaris des Konings Van Heiden Reinestein 105 thee ging
drinken, zeide hij mij dat op het 25-jarig feest des Konings de Prins
47. van Oranje van Amsterdam terugkomend, in Den Haag geene plaats in
den stoet naar het paleis had willen nemen omdat de Koning in zijn
rijtuig van Saxen Weimar Eisenach 106 nam en den Kroonprins naar
een volgend rijtuig verwees, wat deze beneden zijnen rang achtte en
toen in een huurrijtuig naar zijn paleis reed lm. Maar dat geene onaan
genaamheden tusschen hem en den Koning aanleiding hadden gegeven
83