om Nederland te verlaten, maar dat hij dat gedaan had omdat de Ko ning zoo openlijk liaisons met Juffrouw d'Ambre108 onderhield en zijne moeder beleedigde. Dit kon hij niet verdragen. Zijne houding heeft hij herhaaldelijk besproken met Van Heiden die zijn vertrouwde was. Meermalen heeft de Koning moeite gedaan om haar Hertogin of Gravin te doen verklaren, maar nooit wilde daartoe één van de hoog geplaatste Nederlandsche autoriteiten medewerken. (Dit laatste heb ik niet van Van Heiden). De Minister Smidt109 zeide mij in den zomer van 1879 dat hij niet hoog wegliep met de regterlijke magt, omdat hij vond dat er bekwaam heid ontbrak. Ik zeide dat ik het geheel met hem eens was 110 en dat ik dat toeschreef aan de wijze van verkiezing, omdat de regter- 48. lijke magt in den regel bestaat uit hen die de practijk niet aandurfden. Zij waren dus of de minder kundigen of ook kundigen maar die alleen geleerdheid hadden en geene studie van de volksbehoeften en gewoon tes gemaakt hadden. Zij begonnen op kleinen trap maar volgens de hiërarchische begrippen klommen ze dan op van Substituut-Griffier tot Regter en Raadsheer en bovendien waren ze op de hoogste sporten nog veel te oud om behoorlijk mede te doen m. 'Dit', zeide ik, 'merk ik vooral op bij de leden der Civiele Kamer van den Hoogen Raad die dikwijls arresten vellen die niet altijd zoo in het oog vallen omdat men gewoonlijk alleen het arrest leest, maar daar men de handen over in één zou slaan als men tevens de conclusiën en pleidooijen er naast legde'. 'Het is mij meermalen gebeurd dat ik een proces verloor en dat kun dige tegenpleiters zooals Blussé en Kappeyne mij zeiden: 'Gij hebt volkomen gelijk maar zij hebben er niets van begrepen'. In één dier zaken had Blussé mij zoo weinig willen tegenspreken dat ik hem zeide: 'Blussé, uw pleidooi was verre beneden uwe waarde'. 'Dat weet ik 49. wel', zeide hij, 'maar ik kan toch niet tegen mijne overtuiging pleiten. Ik had aan mijne cliënten gezegd dat zij geheel ongelijk hadden en dat ik niet wilde pleiten. Doch zij antwoordden: 'Maar als er niemand op wil treden dan verliezen wij daarom ons proces. Behoed ons ten min ste daarvoor'. Hij zei: 'Als ik dan maar een algemeen praatje mag hou den dan wil ik u dat genoegen doen. Maar verder ga ik niet'. Tot zijne en anderer verbazing won hij toch zijn proces'. In eene andere zaak die ik verloor zei ik tot den Raadsheer Crans 112 die er in gezeten had: 'Ik zal niet napleiten of naar geheimen vragen maar ik begrijp waarlijk niet wat het arrest wil'. Hij antwoordde: 'Vraag mij daar niet naar want ik begrijp het evenmin als gij'. Ik zeg dat niet omdat ik gewoonlijk ongelukkig was in de processen. Voor den Raad van State won ik ongeveer al mijne zaken. In Augustus 1879 zeide de Regter van het Contentieux Verniers van der Loeff113 mij dat in twee zaken die ik pas behandeld had de Raad na lezing der -84

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1975 | | pagina 82