dient dat ik 17 November 1880 na des middags wakker gestreden te hebben in de 2e Kamer over de Indische bijdrage 122, verder te huis met inspanning bleef werken tot 54 4 's nachts om de stukken en mijn vroeger pleidooi na te zien in eene civiele cassatie. Om 9 uur was ik op. Streed van 11-2 uur tegen den kundigen tegenpleiter uit Maastricht Mr. Nijpels 123 en ging 's middags aan het diner [dat werd aangeboden] door den Voorzitter Mr. Dullert aan de eene helft der Kamer, (het in het volgende jaar uitvallende deel) waarbij 3 Ministers en de leden van de Griffie van beide Kamers. Om 54 1° tehuis komende, vergezelden mij de Heeren De Bruyn >24 en Borgesius125 met wie en mijne vrouw ik bleef quadrilleren tot 1 uur. Toch was ik hoewel de zware dienst van een goed diner ook medetelt, volstrekt niet moede. 53. Op het dessert wekte Schimmelpenninck 126 (de Graaf) naast wien ik zat mij als oudste lid op om eenen dronk aan den gastheer te wijden. Ik zeide dat dat weinig de gewoonte was maar gaf op naderen aandrang toe en zeide: 'Mijne Heeren! Als ik wel heb gehoord heeft onze gast heer aan zijnen disch genood de leden die het volgende jaar moeten aftreden. Het zijn dus de morituri die hier vergaderd zijn en dezen hebben te meer regt om onzen gastheer ave Dullert toe te roepen, omdat zij gedurende des te langer tijd de waarde van zijn Voorzitter schap hebben leeren kennen. Wij, Mijne Heeren, zijn geene vogels van dezelfde veeren. Wij verkondigen als vertegenwoordigers beginselen lijnregt tegen elkander overstaande. Wij voeren den strijd tegen elkan der zoo krachtig mogelijk en wij zijn er fier op dat wij tegenover el kander onze beginselen handhaven met al de kracht die in ons is. Maar niet minder fier ben ik er op dat die strijd geene aanleiding geeft tot bitterheden en kloven zooals men dat in vele andere Parlementen aanschouwt. Neen, naar mate wij te krachtiger worden aangevallen eeren wij den tegenstander om zijn talent en zijn vasthouden aan eigen overtuiging en onze vriendschappelijke bijeenkomst levere thans het 54. bewijs op van de achting en genegenheid die wij voor elkander koes teren 127. Dat zit ons in het bloed. Mijne Heeren. Dat hebben we van niemand te leeren en wij dragen er roem op, want het is een bewijs van de hoogere ontwikkeling van dit Parlement dat men den tegen stander weet te achten en te waarderen. Maar toch zijn wij ook in dit opzigt grooten dank schuldig aan onzen waardigen Voorzitter, want door zijn strenge onpartijdigheid en zijne welwillendheid is hij voor ons een voorbeeld en steun in de versterking van onze onder linge harmonie. En daarom, Mijne Heeren Ave Dullert'! Deze dronk werd met bijzonder veel geestdrift ontvangen en na het diner kwamen velen mij hun compliment maken. De reden waarom op dergelijke diners gewoonlijk geenen anderen dronk wordt geuit dan alleen die van den Voorzitter: 'Aan Zijne Majesteit den Koning' zon der daar verder iets bij te voegen, ligt waarschijnlijk in het gevaar dat 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1975 | | pagina 84