REPRESSIEVE MAATREGELEN TEGEN BEDELARIJ IN DE 17e EN 18e EEUW IN ZEELAND door Prof. Dr. H.F.J.M. van den Eerenbeemt De besluiten, ordonnanties en verordeningen tegen de bedelarij hadden over het algemeen niet meer dan een zuiver politioneel karakter. Wan neer de ene bepaling niet hielp, verving men die door een andere, waarin met zwaardere straffen gedreigd werd. Men meende werkelijk, dat het onderdrukken der bedelarij een kwestie was van streng op treden. Dat dit verschijnsel sociale en economische oorzaken had, realiseerde men zich niet en zeker niet, dat dit met andere dan poli tionele maatregelen bestreden moest worden. Asociale elementen verwekten vooral schrik onder de bevolking, wan neer zij in groepsverband optraden. Dat vagebonden zich tot benden verenigden kwam in Zeeland niet veel voor. De afgezonderde ligging van dit gewest, de bezwaarlijke overtocht van het ene eiland naar het andere, de keten van forten en grensversterkingen in Staats-Vlaande- ren, het onder water zetten van grote stukken land ten tijde van oorlog, etc. maakten het voor zwervende benden moeilijk snel uit te wijken bij dreigend gevaar, terwijl de beperkte actieradius eveneens een rem was L Dit alles hield echter niet in, dat men in Zeeland geen last had van allerlei gespuis. Zo werden in 1533 te Middelburg enkele vagebonden gegeseld en verbannen, die de stad waren binnen gekomen en daar de inwoners hadden lastig gevallen 2. Op 9 februari 1596 namen de Staten van Zeeland maatregelen om de bedelaars uit dit gewest te weren 3. Deze ordonnantie van 1596 schijnt echter na enige tijd niet streng meer te zijn toegepast, want reeds op 19 juli 1607 moest ze opnieuw uitgevaardigd worden 4. In dit plakkaat ver klaarden de Staten 'dat door den zwaren druk der tijden en groote ongeregeldheden de vagebonden, dieven en bedelaars zeer vermeer derden'. Omstandigheden als oorlog, werkloosheid in bepaalde be drijfstakken door afzetmoeilijkheden of gebrek aan grondstoffen, hoge prijzen voor de meest noodzakelijke levensmiddelen en andere ram pen hadden voor 'de schamele gemeente', die veelal dicht bij de rand der bittere armoede leefde, direct funeste gevolgen. Waar de armen- fondsen tekort schoten om lieden voldoende onderstand te verschaf fen, kon een grote toename van verschijnselen als bedelarij en crimi naliteit niet uitblijven. De Staten van Zeeland wezen in de ordonnan tie van 1607 op het stijgend aantal diefstallen en inbraken zowel in de steden als op het platteland. 'Deur de seer groote menichte van dieverijen, die dagelijcks zijn gebeurende, meest alle met opbreekinge 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1975 | | pagina 9