het totale bedrag werd in obligaties van 1000 tegen 2%% omge
slagen onder de leden van de vroedschap. De rente en aflossing zou
voor het grootste deel worden betaald uit de rente van het legaat
Mogge en voor een gering deel uit de stads- en kerkekas. Toch was
voor deze regeling ook een grote offervaardigheid van de zijde van
de vroedschap vereist. Het zal niet ieder gelegen zijn gekomen op
korte termijn de voor die tijd aanzienlijke som van 1000 beschik
baar te stellen, en verschillende raadsleden moesten dan ook door
"inductie en persuasie" tot medewerking worden bewogen. Dit was
echter een minderheid die zich tenslotte liet overtuigen. De regeling is
een typisch voorbeeld van de mentaliteit onder de regentenstand ten
tijde van de republiek: men voerde een zo zuinig mogelijk beleid,
trachtte de vermogens zoveel mogelijk te sparen, maar kon wanneer
het om grootse cultuurprojecten tot eer en glorie van eigen stad of
provincie ging ook diep in de beurs tasten31.
Over de plaats van het nieuwe orgel bestond aanvankelijk verschil van
mening. De burgemeesters brachten 24 september 1767 rapport uit
over een aantal mogelijkheden. De plaats van het bestaande orgel was
totaal ongeschikt wegens het licht dat het nieuwe orgel zou wegne
men. Wegens de grote omvang kon het orgel ook niet boven de preek
stoel worden geplaatst. De landsarchitect van Holland Van der
Linde, die speciaal om advies was ontboden, was van mening dat
het orgel het beste aan het westeinde van de kerk geplaatst kon wor
den. De burgemeesters achtten dit te kostbaar en adviseerden een
kleiner orgel boven de preekstoel te laten bouwen en Batz hiervoor
om een nieuw ontwerp te verzoeken. Aan het begin van 1768 ont
ving men het nieuwe ontwerp van Batz. Het kleine orgel zonder rug
positief zou 23.665,- kosten, het grote 30.060-10-8. De burge
meesters en thesauriers gaven de voorkeur aan het kleine orgel.
De vroedschap dacht er echter anders over en besloot tot de bouw
van een groot orgel aan de westzijde van de kerk. Later zou nog
een beslissing moeten worden genomen over de plaatsing van een
prestant 16' in het pedaal32. Op grond van dit besluit werkten Batz,
de organist Johan Pieter Lootens en de stadsfabriek Johannes van
Es een definitief plan uit, waarvan de kosten werden geraamd op
42.000. De vroedschap keurde dit concept goed en in juli 1768
vonden de aanbestedingen plaats: het timmerwerk aan Jan Dekker,
het metselwerk aan Christiaan van Zoom, het hardsteenwerk aan
Mathijs van Noyen, het schilderen en vergulden aan Jan Rodeus,
Klaas Lehaay en Cornelis Doesburg onder toezicht van de meester
schilder Andries de Grange, het ijzerwerk aan Gerard de Braai, allen
ambachtslieden te Zierikzee33. Voor meer specialistische arbeid moest
men een beroep doen op kunstenaars buiten de stad: Ernst Heijke,
beeldhouwer te Dordrecht voor alle snij- en beeldhouwwerk en Jozef
109