Het orgel was in het voorjaar van 1832 gereed. Luitje en Jacob van
Dam oogstten veel lof voor hun werk. De Zwolse organist S.A. Hem-
penius, die het orgel keurde, toonde zich zeer tevreden, en ook de
verslaggever van de ingebruikneming prijst hen zeer. Het mocht tot
de "fraaiste kerkorgelen" in de Nederlanden worden gerangschikt en
"in kracht en welluidendheid en overeenstemming des geheels, uit
muntende eigenaardigheden van elk der registergeluiden in het bij
zonder en bovenal eene zeer nette juiste en fraaie bewerking van al
deszelfs in- en uitwendige deelen" liet het niets te wensen over. Bij de
ingebruikneming op 26 april 1832 werd het orgel bespeeld door Hem-
penius. Het orgel was geplaatst in het koor van de Galileërkerk op
een oxaal met acht pilaren. Op het moment van de ingebruikneming
waren de beelden nog niet geplaatst. Zij waren vervaardigd te Ant
werpen maar tengevolge van de onlusten in België niet tijdig gearri
veerd.
Vanzelfsprekend kwam het orgel in onderhoud bij de fa. Van Dam.
Toen in de jaren vijftig een eerste schoonmaakbeurt noodzakelijk was
bepleitte de commissie, aan wie de zorg voor de orgels was toever
trouwd enige wijzigingen. Deze zijn door geldgebrek niet uitgevoerd
maar de voorstellen zijn interessant omdat er uit blijkt hoe men het
orgel toen beoordeelde. De secretaris van de orgelcommissie, L. Proes,
begon zijn rapport met een uiteenzetting over de bouwgeschiedenis.
Hij achtte het zeer te betreuren dat destijds het oorspronkelijk plan
van de gebr. Van Dam niet was gevolgd en dat de indeling in een rug
positief en hoofdwerk de oorspronkelijke orde verstoord had. Naar
zijn oordeel was het orgel "als een goed georganiseerd geheel be
schouwd" mislukt. Voor het rugpositief achtte Proes de volgende
verbeteringen noodzakelijk: a. de drukkoppel tussen hoofdwerk en
rugwerk in een trekkoppel te veranderen, b. een trompet 8' op het
rugpositief te plaatsen, c. de cornet van het hoofdwerk op het rug
positief te plaatsen en het carillon naar het hoofdwerk over te bren
gen. Als bezwaar tegen deze oplossing gold echter, naast enige tech
nische moeilijkheden, dat het orgel in de Galileërkerk tussen twee
muren was besloten en het geluid zich niet, zoals in de Grote Kerk,
kon verspreiden. Aangezien het rugpositief zich op geringe hoogte
boven de zitplaatsen bevond moest hier "veeleer op verzachting dan
versterking" worden gelet.
Beter was het dan ook het "hoogst bekrompen en onbeduidend" bo
venwerk door een groter werk te vervangen met een prestant 4', sali-
cionaal 8', viola di gamba 8', fluit does 8', roerfluit 4', quintfluit 3',
gemshoorn of octaaf 2', dulciaan of vox humana 8' met doorslaande
tongen, en het carillon uit het rugwerk. Hiermee zou worden bereikt
"dat het geluid, wel van genoegzame sterkte, maar aangenaam en
liefelijk, uit de hoogte en verte komt". Hiermee zou het oorspronke-
133