uitgevaardigd met betrekking tot de brandveiligheid in o.a. de bak kerijen en de brouwerijen17. In de 'Mémoriaux de Bruges' van Gilliodts wordt een geval uit de zestiende eeuw aangehaald, waarbij zout wordt gestrooid in een te hevig brandende haard, om het vuur tot bedaren te brengen en aldus brand te voorkomen18. Deze werkwijze werd veelvuldig toegepast tot ver in de twintigste eeuw bij schouwbranden, zelfs door de brandweer19. Het blijkt echter dat bij het strooien van zout op vuur geen enkele chemische reaktie met blussend effekt plaatsgrijpt. Dit is wèl het geval wanneer het zout voorafgaandelijk werd besprenkeld met azijn20. In het hogergenoemd zestiende-eeuws voorbeeld lijkt het veeleer te gaan om een magische handeling, een fenomeen dat in de volkskunde frekwent voorkomt. Deze indruk wordt nog versterkt door het feit dat, benevens het strooien van wat zout, in de vier hoeken van de haard een scheut bier werd gegoten. In het volksgeloof komen talrijke handelingen en middelen voor, die op een irrationele manier pogen het vuur te be strijden, ondermeer door het in het vuur werpen van een bord, brood, melk, een paasei, en ook honig of gewijd zout - beide laatste voorna melijk aangewend in geval van brand veroorzaakt door blikseminslag21. Hier kan terloops ook even gewezen worden op het voorkomen in de middeleeuwse rekeningen van zout voor het gebruik in haarden. Salz- man22 vraagt zich af waarvoor dat zout wel kon dienen, en geeft toe dat hij er geen verklaring voor kon vinden. Wellicht kan de uitleg gevonden worden in een van de teksten die door Salzman zelf worden aangehaald, namelijk deze waar sprake is van het gebruik van zout 'pro caminis fricandis', voor het schuren van schouwen23. De reinigen de werking van het zout (in de betekenis van het verwijderen van vuil) wordt ook vermeld door Erich en Beitl24. BRANDPREVENTIE Het open haardvuur vormde het middelpunt van het dagelijkse leven in de middeleeuwse woning: het was warmtebron, kookplaats en licht bron. In een tijd toen vuur maken nog niet zo'n eenvoudige aangele genheid was als tegenwoordig - nu wij de beschikking hebben over lucifers - zorgde men er voor dat het haardvuur nooit volledig doofde, ook 's nachts niet. Juist in die periode dat de haard onbeheerd bleef doorbranden, bestond er een groot risico voor brand. Om het vuur op een veilige manier smeulende te houden, plaatste men er gedurende de nacht een vuurstolp of vuurklok over. Zo'n vuurstolp was door gaans vervaardigd uit aardewerk, en was voorzien van een aantal gaatjes om een minimale zuurstofaanvoer te verzekeren25. Het ge bruik van dergelijke vuurklokken als beveiligingsmiddel werd door overheidsmaatregelen aangemoedigd. Zo werd bijvoorbeeld in 1644 in 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1976 | | pagina 14