dienst is gewijd, hebbende ter onderwerp Ezra 7 vs.27 Gelooft zij de Heere, de God onzer Vaderen, die zulks in 't herte des konings ge geven heeft om te verderen het huys des Heeren dat te Jeruzalem is. Vooraf wierd gezongen psalm 150 en na het 2e vers van den 33ste psalm. Even voor het ingaan der Godsdienst vergaderde de hoogedele heeren regenten dezer stad op het raadhuis; van daar en corps in de kerk gekomen zijnde, wierd deze hoogstatelijke plechtigheid begonnen, met een uitmuntende ouverture op 't nieuwe orgel, door den organist J.P. Lootens, waar na de muziek continueerde circa de tijd van een half uur, in de smaak eener oratorium, verscheiden zangstemmen, en instrumenten op eene deftige wijze voorstellende. Geeyndigt zijnde wierd bij den predicant, na een kort gebed de psalm afgegeven, waar op het orgel wederom aanving, met een toepasselijk voorspel, weiden de een vers van den 150ste psalm, met de keurigste orgelstemmen al leen gehoord, waarna de gansche gemeinte eenparig met hetzelve in stemde. Dezelfde order omtrent het voorspel van een vers wierd ook bij het nagezang gehouden, en eindelijk na het uitspreken der zegen, nog een gansch uur gespeeld, waarbij gemelde organist, gedurige ver wisseling der uitgezogte geluiden, ter genoegen van een ider hooren liet. Verder wierd deze plechtigheid, bij de edelgroot achtbare magistraat en heeren kerkmeesteren besloten, met een keurig souper, teffens een maaltijd op stadskosten, in een daartoe bestemd logement, voor alle werkmeesters, baasen en knegts, die aan dit konststuk hadden ge arbeid. Het orgel dan voltooyd, geëxamineerd, en ingewijd zijnde, staat nu te melden deszelfs uit- en inwendige deelen, met alle die cieraaden, en ornamenten zoo als het zig thans verthoond. De plaats alwaar dit ge bouw staat, is in het middenvak der kerk, in het westen, ter distantie van 32 voet van de torenmuur, op welken afstand een capitaale muur is gezet, daar het gansche gebouw principaal op rust. Deze muur wel kers fondamenten drie togen of bogen zijn, waar van den aanleg is 7 voet swaar, is boven den grond 32 voet breet, 15 voet hoog en 2 voet dik, over dezelve gaan balken, waarvan de langste ruim 50 voeten is, strekkende vanuit de torenmuur, tot onder tegen het rugpositief, wer- dende aldaar geslooten in een capitaal bind, swaar 15 en 17 duim, 't geen wederom rust op ses steene colommen, die insgelijks suffisante fondamenten hebben. Agter tegen de torenmuur, is een rojale trap, waar bij men gaat tot de eerste soldering, of platte grond van't gansche werk, zijnde tot tegen onder de lambrizering op 't oxaal 44 voet 9 duim lang en 32 voet breet. De groote orgelkas, staande op de capitale muur, heeft de hoogte van 171

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1976 | | pagina 169