weg langs een gat in het dak, dat in sommige gevallen door een dak ruitertje afgeschermd werd tegen regen en wind50. Vanaf het einde van de dertiende eeuw bestond de tendens om de haard op te stellen tegen een van de wanden (de brandmuur); de rook werd dan opgevangen door een rookvang of schoorsteenboezem en langs een schoorsteenpijp naar buiten afgevoerd51. De eerste schouwen waren van hout, wat niet bepaald veilig te noemen was. Er volgden dan ook al gauw maatregelen die de bouw van stenen schouwen ver plicht stelden52. Zelfs heden ten dage maken de schouwen nog het voor werp uit van een speciale reglementering voor de bouwbedrijven: men is verplicht een welbepaalde zgn. brandafstand tussen schouwpijp en houten dakkonstruktie te voorzien53. De derde en meest belangrijke kategorie voorschriften heeft betrekking op de daken. De dakbedekking, die aanvankelijk bestond uit riet of stro, was duidelijk het meest kwetsbaar, door zijn grote ontvlambaar heid. Rondvliegende vonken van een klein vuurtje, en a fortiori deze van een brandend huis, vormden een zeer ernstige bedreiging voor de daken uit de buurt. Ook de blikseminslag behoorde tot de mogelijke brandoorzaken. In een tijd dat de bliksemafleider nog niet bestond54, poogde men het strooien dak wel enigszins te beschermen door het aan brengen van een dakbegroeiing. Dit was een erg oud gebruik, en in de Karolingische tijd werd het zelfs verplicht gesteld55. Daarvoor kwamen verschillende planten in aanmerking, die alle de eigenschap gemeen hebben een relatief grote hoeveelheid water in hun bladeren op te stapelen. Die vochthoudende begroeiing, die zich uitstrekte over de gehele lengte van de dakvorst, bood inderdaad een zekere bescher ming. Daarnaast was er ook een irrationeel aspekt aan verbonden: men geloofde dat deze planten de 'donder weerden'. Dat blijkt onder andere uit het feit dat een ervan, het 'semper vivum tectorum' (de huis- look of donderbaard), aan Donar was toegewijd56. Het is niet te verwonderen dat de meeste stedelijke bouwvoorschriften tegen brandgevaar betrekking hadden op de daken. Het oudstbekende voorbeeld dateert uit 1189. In dat jaar vaardigde Henry FitzAlwin, de eerste Lord Mayor van Londen, een uitgebreide bouwreglementering (assize of building) uit, waarin ondermeer het dekken met stro for meel verboden werd: alle gebouwen moesten voortaan gedekt worden met leien of gebakken tegels. In 1212 en 1246 werd dit reglement op nieuw uitgevaardigd57. Een gelijkaardige verordening werd voor Lü- beck afgekondigd in 127658,58'. Het 'Houte Boeckxken', het oudste keurboek van de stad Breda, uit 1390, bepaalde in artikel 93 dat bij het vervaardigen van een nieuw dak alleen gebruik gemaakt mocht worden van tegels, leien, of 'schindelen' (...met schijndelen ende daer leem dunne opghestreken)59. Brekelmans vertaalt schindelen door stro- plakken60. Verwijs en Verdam geven voor schindele evenwel op: hou- 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1976 | | pagina 18