g) Hier voor, pag. 3 is gemeld, dat hij voor't maken van een nieuw orgel had bedankt; bij aanbesteding der hermaking was hij ziek, nu redelijk in staat zijnde kon nog vermogt hij de verdere voltooijing af wijzen. Aanhangsel. De heer J. Westplaten President kerkmeester te Middelburg Mijn heer! In hoop eerlang d'eer te hebben, aan uweledele de ware toestand van't orgel in de Oostkerk te doen zien, vind ik mij verplicht uweledele te mogen voordragen om middelerwijl den orgelmaker Schmidt in deze stad verwagt word, nog aan Van der Weelen, nog iemand anders toe gang tot het binnenwerk van't voorzegde orgel permitteren, ten einde alle bedenking en disputen, die soms daar door konde ontstaan, voor te komen. Ik oordeel, dat zo lang het orgel dat capitaal gebrek van wind heeft, alle stemming zo aan pijp- als tongwerk van geen 't minste nut kan zijn. Immers laat een enkel fluit, of ander musicaal blaasin strument op zich zelf nog zo fraai zijn, kan nogthans door een slegt ambouchure of inblazing, geen toon geven; hoe veel minder dan, wanneer een honderd pijpen gelijk moeten spreken, die geen genoeg- same, nog evenmatige wind bekomen. Dit is wezentlijk 't geval van de slegte uitwerking in de Oostkerk, en geenzints van den organist. Thoen dit orgel wierd gebouwd, hebben d'eerste makers het in verre na niet na behooren voltooid. Veel moeijlijkheden hebben deswegen plaats gehad, eer het door den orgelmaker Reichner is hermaakt; van een en ander heb ik aantekening gehouden, 't geen ik te dien tijd meen den in druk te geven. Dan zulks mij ontraden zijnde, is 't blijven leg gen. Daar nu wederom onaangenaamheden omtrent het zelfde werk zich voordoen kan het bericht van de voorheen plaats gehad hebbende omstandigheden uweledele mogelijk van eenige dienst zijn, althans eenig nader inlichting omtrend het intrezieke van't werk geven. Daar toe gebruike de vrijheid uweledele hetzelve te zenden met vriendelijk verzoek, na lectuur 't mij wederom te laten geworden. Na aanbieding mijner geringe dienst tekene ik met alle eerbied. Middelburg Mijn heer, 3e april 1809. uweledele ootmoedige dienaar WLootens 207

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1976 | | pagina 205