dene publicaties van de Zierikzeese geneesheer en natuurkundige onderzoeker dr. Job Baster (1711-1775) Vgl. W.S.S. van Benthem Jutting en C.M. van Hoorn, Oude en nieuwe gegevens over leven en arbeid van dr. Job Baster. Archief Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1967 p. 44, 60, 61. 34. Johan Ernst Heyke was afkomstig uit Kassei, vestigde zich in 1764 te Dordrecht en bleef daar werkzaam tot zijn overlijden in 1809. Oost, Orgelmakers Batz p. 265. 35. De hoogte 24 voet van het hoofdwerk is gerekend op de lengte van de pijpen van de middentoren. Bij een geringer lengte van de pijpen was het niet mogelijk geweest om een hoogteverschil van twee maal 6 voet tussen midden- en pedaal torens te realiseren, aangezien dan onvoldoende lengte voor de pedaaltorens zou hebben geresteerd. De getallen 2, 3, 5, 8, 13 vormen de reeds van Fibonacci en geven een steeds zuiverder gulden snede verhouding. 35a. Albertus van Os moest constateren dat zijn vroegere compagnon het er te Zierikzee heel wat beter van af had gebracht dan hij enige jaren eerder te Vlis- singen. Hij eerde Batz met een gedicht dat Lootens in zijn beschrijving van het orgel te Zierikzee opnam: Op het nieuwe Konstige Orgel gestigt door d'edel achtbaare magistraat der stad Zierikzee. Wat konstig orgel praalt in deeze kerkportaalen! Wiens heerlijk gezigt, 't aanschouwers oog doet dwaalen, In bouwkunst, pracht en praal zeer cierlijk 't zaam gesteld 't Verrukkende geluid, niet bars met groot geweld, Of krassende, komt hier een kiesch gehoor verveelen, Maar aller aangenaamst, zoetvloeijende onder 't speelen, Komt lieflijk in het oor, door Lootens konst en hand, Als hij 't clavier bespeeld, met fluyten en prestant, Bourdons, roer-fluit, trompet, bazuyn en holle pijpen, Wanneer hij door't pedaal accoorden komt te grijpen, Tot ondersteun en grond van tenor en discant, Waar door zig hooien laat, 't geluid aan alle kant. De stem van quintadeen komt zuiver hier te vooren, Baartpijp en voxhumaan, laat zingende zig hooren, Mixtuur en scherp, met quint en cornets groot geschal, Steekt door het gansche werk, tot ieders welgeval. Maar zoude ik al't geluid in deezen op gaan haaien, Men zoude in het getal der menigte verdwaalen, 't Was Batz die konstenaar, die heeft het voortgebragt, Dus is hij grootlijks waard hier door te zijn geagt. Roemt dan uw maaker, gij geluiden zoo volledig, In alles even net, in alles evenredig, Geen konst ontbreekt er aan, zoo dat deez groote man, Schoon dat hij niet meer is, dog nimmer sterven kan, Den maaker zij ook roem, der termen die met kragten, Hier schraagen de colom der bas, ook zal men agten, Het loof, festhoen, en snijwerk fraaij aan alle kant, En David op den top, vol konst, door 's maakers hand, Gebeeld. Roemt ook colommen, die reeds al van d'ouden Zijn jonica genoemt, en hier 't gevaart ophouden, Zeer cierlijk bewerkt, en ordent'lijk gesteld, Tot lof des makers om te dragen 't groot geweld, Dog meerder lof komt aan de heeren voor het stigten, Van zoo een kostbaar stuk, waar voor meest alle zwigten, 210

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1976 | | pagina 208