tegels ook leien als dekmateriaal vermeld; maar dat blijkt, op zijn minst gezegd, niet erg duidelijk uit de tekst. De latijnse tekst luidt: \..bannum(...) de domibus suis cooperiendis(...) lateribus, plumbo sive asseribus'. Asser kan alleen vertaald worden door plank(je), lat of staak83. Tenslotte wordt de tekst ook vermeld door J. de Hullu84. Opvallend bij al deze auteurs is echter wel, dat ze het belang van deze tekst niet schijnen te merken. Gilliodts, bij voorbeeld, die meermalen over de stedelijke bouwvoorschriften en de subsidies van de derde tegel schreef, heeft nooit het Aardenburgse stuk in verband met Brugge ge bracht. Zelfs Hollestelle beperkt er zich toe het bestaan van de oor konde te signaleren en te verwijzen naar Vorsterman, dit alles in een voetnoot van amper vijf regeltjes85. Alleen Vorsterman gaat even wat dieper in op de zaak en vestigt de aandacht op enige bepalingen uit de Cuerbrief van Aardenburg die voorkomt in het zgn. Bouc met den knoop. Dit Bouc is een omstreeks 1380 aangelegde codificatie van het lokale recht86; de eerste redaktie van de Cuerbrief gaat naar alle waarschijnlijkheid terug tot 124687. Genoemde bepalingen zijn vol gens Vorsterman het direkte gevolg van de oorkonde van 1232. Men kan zich natuurlijk de vraag stellen waarom de Aardenburgse ma gistraat veertien jaar heeft gewacht om het grafelijk privilegie in de praktijk in toepassing te brengen; niets belet echter het bestaan aan te nemen van een ouder, nu verloren gegaan voorschrift, dat direkt na genoemd privilegie werd uitgevaardigd. De passages uit de Cuerbrief luiden als volgt: 246 - Het es gecuert bi den heer ende bi der wet, dat elc mensche mach huu- sen met gleye88 XL voete van der hooftstraten. Ende dit was gheordineert ende ghecuert up den Xlsten dach van Meye int jaer van XLVI. Ende so wie di naerre der hooftstraten danne XL voete huset met gleye, dat hi verbuerde L lb par. 247 - Ende dieghone, die buten husen willen, moghen huusen, alzo als zi willen, up hare zelves haventure. Volgende paragraaf staat hiermee ook in verband: 250 - Elke gleyenhuse moeten hebben eene Ieedre van XIII voeten lanc of langher onchier ende alf hooft, up V sch, die wonen binnen brugghen toter Hee80 toe00. Hieruit blijkt dat het verbod met stro te dekken, en dus de verplichting harde daken aan te brengen, niet gold voor de hele stad, maar alleen binnen een zone van veertig voet aan weerszijden van de hoofdstraten. Vorsterman beperkte zich uiteraard tot Aardenburg. Het charter van 1232 is echter evenzeer van groot belang voor de Brugse geschiedenis. Er wordt immers uitdrukkelijk in vermeld, dat voor het Aardenburgse bouwvoorschrift een gelijkaardige Brugse maatregel model stond. In Brugge was dus reeds vóór 1232 een wet betreffende harde bedaking van kracht. Konkreet weten we over deze wet alleen datgene wat de grafelijke oorkonde voor Aardenburg erover zegt, namelijk dat het 24

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1976 | | pagina 22