afgeleid worden dat het aantal strodaken in het centrum van de stad in
de veertiende en de vijftiende eeuw, wellicht minder groot was dan
men gewoonlijk aanneemt108. Er kan ook gewezen worden op het feit
dat de grote branden van 1412 en 1415 die de direkte aanleiding
waren tot het invoeren van de subsidie van de Derde Tegel, uitbraken
in de periferie van de stad, waar de maatregel van vóór 1232 dus niet
gold. In dat verband zou een vergelijking van de brandfrekwenties in
de verschillende stadsdelen, op basis van de stadsrekeningen, verhelde
rend kunnen zijn.
Tot slot kan nog opgemerkt worden dat we hier meteen ook het bewijs
hebben, dat de daktegel reeds in die vroege fase van baksteen- en dak-
tegelproduktie, ruim werd toegepast.
NASCHRIFT
Na het afsluiten van bovenstaande bijdrage verschenen kort na elkaar
een drietal artikels die betrekking hebben op ons onderwerp. Het was
natuurlijk niet mogelijk om gegevens daaruit nog in onze tekst te ver
werken.
In het huldealbum F. De Smidt wijdde A. Verplaetse een korte studie
aan bouwvergunningen en bouwvoorschriften in Vlaanderen van de
11de tot de 13de eeuw109.
Als vroegste overheidsvoorschrift betreffende het aanwenden van
brandveilige bouwmaterialen vermeldt hij Douai, waar rond 1250 be
paald werd dat binnen de stad de huizen niet meer met stro en riet
mochten gedekt worden, doch wel met pannen. Het hierboven bespro
ken Aardenburgs voorbeeld is evenwel nog een paar decennia ouder.
Een tweede en zeer gedegen studie is die van R. Meischke, die handelt
over de meest uiteenlopende aspekten van de bouwverordeningen in
de middeleeuwen110. Daarin wordt evenmin melding gemaakt van
vroeg-dertiende-eeuwse voorschriften aangaande dakbedekking. De
auteur heeft uitsluitend gebruik gemaakt van Noordnederlandse rechts
bronnen. Daaruit blijkt duidelijk dat de overheid zich in de Zuidelijke
Nederlanden vroeger met dergelijke zaken heeft ingelaten dan in de
Noordelijke Nederlanden. Een en ander houdt ons inziens verband met
de latere verstedelijking van het Noorden.
In verband met de ollae et lateres tenslotte, dient het artikel vermeld
van J.F. Heijbroek over de klankpotten111. Heijbroek citeert in ver
band met de Brugse Sint-Donaaskerk uit Galberts dagboek alleen de
term "ollae", die hij vertaalt door "gewelfurnen", hoewel hij kennelijk
niet helemaal overtuigd blijkt van de juistheid van die interpretatie.
27