36. L. Devliegher, Vroegste gebouwen, kol. 248. H. Janse, De abdijschuur van Ter Doest (Lissewege)in: Buil. Kon. Ned. Oudh. Bond, 1964, kol. 189-200. 37. M. Coornaert, Over dekte gels, vloertegels en haardtegels, in: Rond de Pol dertorens. VII (1965), pp. 111-112. 38. L. Gilliodts van Severen, Inventaireintroduction, Brugge 1878, pp. 446-448; J. Hollestelle, Steenbakkerij, p. 142. M. Coornaert, De steenbakkerij van de stad Brugge te Ramskapelle in: Rond de Poldertorens, 1965, pp. 42-53 en 90-99; cfr. J.P. Sosson, A propos des briquetteries de Ramskapelle (Heist.) au bas moyen age, in: Handelingen van de Société d'Emulation Brugge, CII (1965), p. 224. 39. A. Duclos, Bruges, histoire et souvenirs, Brugge 1910, p. 309. 40. M. Coornaei't, De topografie, de geschiedenis en de toponimie van St.- Pieters-op-de-dijk tot 1899, met een studie over de waterwegen, Brugge 1972, p. 300. 41. E.J. Haslinghuis, Bouwkundige termen, woordenboek der Westerse archi tectuurgeschiedenis, Utrecht 1953, p. 80. 42. Vgl.: M. Ryckaert, De Oudeburg te Brugge, in: Album Albert Schouteet, Brugge 1973, p. 159. 43. K. Helle, Die Deutschen in Bergen wahrend des Mittelalters, in: Hanse in Europa, Brücke zwischen den Markten 12.-17. Jahrhundert, Keulen 1973, p. 14-8. 44. PI.H. van Regteren Altena, Town-centre research in Amsterdam, in: Rotter dam Papers, a contribution to medieval archaeology, Rotterdam 1968, p. 128. De ozie (of euzie) is het over de muur uitstekend gedeelte van een dak, waarvan de regen afdruipt; de oziedrop (of ozendrop, ozieval, ozieloop) is de strook grond onder het uitstekend dakgedeelte, begrensd aan de ene zijde door de buitenmuur van het huis en aan de andere zijde door de val lijn van het afdruppende water. Zie daarover: A. V[iaene], Breedte van de Ozendrop, in: Biekorf, 67 (1966), pp. 306-307; A. Viaene, Kleine Ver scheidenheden uit Vlaamse bronnen, tweede reeks, Brugge [1968], pp. 104 en 126. Verder ook. K. Stallaert, Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit. Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden, Leiden 1890, pp. 302-303; E. Verwijs en J. Ver dam, Middelnederlandsch Woordenboek, dl. V, 's-Gravenhage 1903, kol. 2019-2022. 45. P. Godding, Le droit fonder a Bruxelles au moyen age, Brussel 1960, p. 119 46. D. Knoops en G.P. Jones, The mediaeval mason, p. 6; W.E. Jackson, Lon don's fire brigades, Londen 1966, p. 2. 47. L. Mumford, The City in History, Harmondsworth-Ringwood 1966, p. 326. 48. L. Devliegher, De huizen te Brugge, dl. 2, Tielt-Den Haag 1968, p. 14. 49. H.H. van Regteren Altena, Town-centre research in Amsterdam, p. 128; Idem, Opgravingen aan het Damrak te Amsterdam, in: Jaarversl. Kon. Oudheidk. Gen., 1963-64/1964-65, p. 54. 50. W.E. Jackson, London's fire brigades, p. 2; L.A. Shuffrey, The English Fireplace and its Accessories, Londen 1912, p. 5. 51. J. Weyns, Volkshuisraad, dl. I, pp. 31-33; E. Dhanens, Haard en schoor steen, in: Ars folklorica Belgica, dl. I, Antwerpen 1949, pp. 201-204; L.F. Salzman, Building in England, pp. 97-102. De evolutie van rookgat naar schouwpijp verliep zeer langzaam; een interessante tabel treft men daarover aan jn het reeds genoemde werk van J. Weyns (p. 32). 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1976 | | pagina 30