naar Koudekerke en bezocht ik met hem de plek, die wij niet lang te voren op de vriendelijke begraafplaats van het stille dorpje voor een graf hadden gekocht. Een paar dagen daarna gingen wij naar Zierikzee. Daar openbaarde zich hare ziekte met groote hevigheid; wij spoedden ons huiswaarts en na dagen van bange zorg en verflauwende hoop, ging op den middag van den 16 October de lieve zon, hier op aarde onder, die sinds vele jaren zoo veel licht en warmte had gegeven in hnis en in hart. In het Gemeente verslag over 1871 worden hare verdiensten als regentes van het Burgerweeshuis20 naar waarde geroemd. In Juni werd ik, vermoedelijk door invloed van den goeden Bodel Nijenhuis, gekozen tot lid der Maatschappij van Nederlandsche let terkunde 75 en in Nov. herbenoemd als plaats-vervangend lid in den Raad van toezicht der Commercie-Compagnie 22. In Dec. 1870 logeerde dhr. G.A. Vorsterman van Oyen gedurende eenige dagen bij ons, dien ik voor zijn toen in bewerking zijnde boekje "De berenning van Aardenburg in 1672" van dienst kon zijn; later hielp ik Kesteloo aan zijn werkje "Wandelingen door de voormalige smalstad Domburg", waarmede ik, daar mijn goede vriend toen nog den slag van schrijven ontbrak, wat moeite had. In het Volksblad van 9 Febr. schreef ik over de Prenten voor het volk en in wat in het Bijblad door mij uitgebreid werd onder den titel De prenten die in Engeland de vertrekken van den werkman versieren. In het Volksblad van 20 April beschreef ik de Volksbijeenkomsten te Middelburg, van welke commissie ik voorzitter was. In het Nieuws van den dag van Aug. vestigde ik de aandacht op de vreemde en belachelijke namen onzer oorlogschepen (Zijner Majesteits dierentuin) en in Juli plaatste ik een artikel over de slechte middelen van gemeenschap van Zeeuwsch Vlaanderen en Walcheren in het Nieuws en advertentieblad van Ter Neuzen 96. Na het overlijden mijner beste vrouw, gevoelde ik mij zóó verlaten, dat ik den wensch geen weerstand kon bieden om mijne liefste vrien den te gaan bezoeken. Ik reisde naar Leeuwarden en Utrecht en be zocht mijne vrienden Röell te Roermond. Vooral Zierikzee trok mij aan, zóó rijk aan liefelijke herinneringen. Herhaalde malen was ik daar, en kwam er onder anderen op den 8 December vandaan, toen door sneeuwstorm en mist onze reis den geheelen dag duurde en de bootreizigers, tegen het vallen van den avond, met sleden van Veere naar Middelburg moesten worden gebracht. 1872 "De mensch wikt; God beschikt". Wat had ik mij menigmalen, reeds jaren te voren, een genot voorgesteld om tegenwoordig te zijn bij de opening van den spoorweg, waarmede voor Walcheren een nieuw 106

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 104