hem mede dat ik daar weinig zin in had, doch toen er weder een drin gende brief kwam, scheen het ons een gewetenszaak om langer te weigeren en gaf ik toe onder voorwaarde dat de jongen bij ons aan huis zou komen wonen. Zóó kwamen wij overeen en op den 1 April werd Cornelis onze huisgenoot en pleegzoon, vooral werd de betrek king vaster toen zijn vader bij het vergaan van het stoomschip "Gene raal Kroesen" in Straat Sunda, op 21 Juni het leven verloor. Wij ver namen het eerste bericht uit een telegram in de Middelb. courant op 5 Juü. Den 12 Juli stierf de goede oude nicht Nagtglas Versteeg en ging ik te Utr. hare begrafenis bijwonen. Den 12 Oct. overleed plotseling Jhr. mr. J. de Bosch Kemper die mij persoonlijk onbekend was, doch met wien ik door het Volksblad in aanraking was gekomen en sedert lang eene vriendelijke briefwisseling onderhield. Van den 16 tot den 30 Aug. waren wij te Domburg29, nadat mijn broeder bij ons gelogeerd had. Wij hadden kamers in het dorp bij den timmerman Passenier gehuurd voor 25 gl. in de week en 3 gl. voor iederen dag middageten. Aangename dagen brachten wij er door en vriendelijke herinneringen hebben wij er van bewaard. De uitbreiding der boekerij van het Zeeuwsch genootschap 155 en der kabinetten gaf aanleiding dat er op voorstel van Dr. Fokker uitgezien werd naar een nieuw gebouw. Het ledig staande Hofgebouw scheen ons bijzonder geschikt. Spoedig bleek het dat dit huis voor de Recht bank 82 was bestemd, zoodat die wensch onvervuld is gebleven. Op de begrooting werd echter eene som uitgetrokken die afgezonderd bleef om het gewenschte doel te bereiken. De beschrijving der Zelandia illustr.157 werd voortgezet. Voor die verzameling copieerde ik een paar kaarten van het verdronken Ooste lijk deel van Zuid Beveland. Aan welke kaarten van J.P. Geenssen a° 1698, hoewel merkwaardig, door sommigen wel eens te veel waar de is gehecht. In Febr. las ik in het Zeeuwsch genootschap 155 Over de gebeurte nissen in Zeeland tijdens het belangrijke jaar 1809, waarover ik in archieven en couranten nog enkele weinig bekende byzonderheden gevonden had. Op verzoek van Eigen Haard schreef ik bij een paar prentjes, onge bruikt gebleven bij de vertaling van La Zelande door de Coster en Ad. Dillens, een stukje over Kapelle, getiteld Een kijkje in Zuid- Beveland (E.H.N. 15). Met mijn goeden schoonvader Gunning, die jaarlijks eenige weken bij ons logeerde, las ik dan latijn waarin hij uitnemend bedreven was. In Juni werd ik benoemd, vermoedelijk door invloed van Oom Dorn- peling, tot lid van het provinciaal Utrechtsch genootschap van kunsten en wetenschappen114. 115

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1977 | | pagina 113