107
TERMENLIJST
De verklaring van een aantal minder gangbare termen, die in de 17de-eeuwse
rekeningen voorkomen, wordt in de onderstaande lijst vermeld. Ondanks het
raadplegen van diverse schilderboeken en kunstwoordenboeken uit de 17de en
18de eeuw kan voor bepaalde uitdrukkingen geen uitleg gegeven worden. Ten
einde de lijst niet te groot te maken verwijs ik voor de meer gewone termen die
in de bouwkunst regelmatig gebruikt worden naar het boek van Dr. E.J. Hasling-
huis, getiteld "Bouwkundige termen", Utrecht 1953.
Balkdelen: hier te lande uit balken gezaagde "planken", vrijwel altijd grenehout,
afkomstig van de grove den (Pinus sylvestris).
Beeldsnider: beeldsnijder: kunstenaar die de beeldende kunst beoefent in hout
materiaal.
Blauwe durpel: dorpel, drempel van blauwe steen uit Henegouwen, ook blauwe
arduin genoemd.
Boeken gout: bladgoud wordt geleverd in boekjes van 12 blaadjes.
Caprave: soort juffer, bestemd voor het dragen van dakbedekking in een kap,
ook spar of spoor genoemd.
Coperwijkse delengrenen delen aangevoerd uit Kopervik (v w), haven ten
noorden van Stavanger in Noorwegen.
Dobbellatten: dubbele latten, 1 /i x 2 duim in doorsnede.
Dook: ijzeren verbinding tussen twee stukken natuursteen, met lood aangegoten;
daarvoor zijn kolen (buskolen) nodig. Plaester voor gietgootjes.
Doornichse 14 duim steenen: vloertegels 35 x 35 cm van blauwe Doornikse
hardsteen.
Drevelaer: meestal revelaer, soort juffers afkomstig uit de Baltische landen en
verscheept via Reval.
Fijnschilder: kunstschilder.
Gebroken root: ijzeroxyde rood (Engels rood of dodekop) met iets zwart ver
mengd
Grau, steengrau: zandsteenkleur of grijsachtig (hardsteen)
Grauwe en blauwe voetstenen: vloertegels van grijze Ölandsteen en blauwe
Henegouwse hardsteen.
Grijnen houdt: grenen, afkomstig van de grove den. Ter onderscheiding vuren,
van de fijnspar (Picea excelsa) en dennen, afkomstig van de zilverspar (Duits:
Tanne).
Jeruzalemsveeren: geen bouwkundige term maar ornament.
Jouckele balck: niet bekend.
Jucklatten: vermoedelijk hetzelfde woord als jouckele, dus latten afkomstig
uit de haven van Jouckele, Juck of iets dergelijks.
Juffrou balcken: rondhout van een dunne boom, doorgaans juffer genoemd.
Kampaenfranie: franje voor kwasten (klokvormig).
Kepens: kepers?, rib voor hetzelfde doel als bij de caprave genoemd.
Kerdoes: kardoes, console.
Kopdelen: goedkoop hout, vermoedelijk uit het bovenste deel van een boom
gezaagd en daarom smal.
Leninge; lene: leuning.
Light: glasraam.
Loofwerk: lofwerk.
Lueffe van den trap: luif, luifel, overkapping.
Naet fraenie: franje op de naden.
Pothaerde: potaarde, kaolien, witte klei.
Pruysse delen: delen van grenen, afkomstig uit Pruisen, langs de Elbe naar
Hamburg vervoerd (vandaar ook de naam Hamburgter delen) en vervolgens
naar Nederland verscheept; ze zijn in Duitsland meestal op maat gezaagd.