119 actief meegemaakt. In 1800 dachten verreweg de meeste bewoners in de verschillende delen van de Republiek nog sterk gewestelijk of particularistisch. Bestuurderen van stad en land waren nog niet ge wend aan landelijke voorschriften van hogerhand en evenmin aan de nieuwigheid van een algemene economische politiek. Pas in de eigen lijke Franse Tijd, die van de Inlijving (1810-1813), zou men intensief kennismaken met een van bovenaf opgelegde bureaucratie. Het is juist de grote verdienste geweest van de unitarische en van de demo cratische Patriotten, te hebben ingezien dat in een eenheidsstaat betere mogelijkheden bestonden om het economisch verval tegen te gaan door een economisch en sociaal beleid, dat algemeen van aard was en lan delijk zou gelden. Voorheen was de Republiek - althans het Westelijke deel ervan, in clusief Zeeuwse en Friese regio's - groot geworden door de overzeese uitvoerhandel, maar die handel was achteruitgegaan door de toe nemende buitenlandse concurrentie. De Patriotten hadden een nieu we economische politiek voor ogen, waarbij vooral aandacht diende te worden geschonken aan de mogelijkheden die de eigen inheemse nijverheid en de eigen landbouw zouden kunnen bieden. Hierin waren zij bezield met een groot optimisme, eigen aan aanhangers van de Ver lichting. Bij de pogingen hun politiek ook daadwerkelijk door te voe ren, stuitten zij op krachtige weerstanden van traditionele aard. Veel van wat deze Patriotten wensten, zagen zij pas verwezenlijkt onder een autoritair regiem. Hun tragiek is geweest dat zij zelf niet bij machte waren hun programma uit te voeren door de steeds slechter wordende economische toestand en door de toenemende staatkundige afhanke lijkheid van Frankrijk, dat voortdurend hogere financiële eisen stelde aan de Bataafse burgers. Een van de politieke machtswisselingen van onze Bataafse Tijd (1795- 1806) bestond hierin, dat medio 1798 het radicaal-democratische staatsbestuur onder leiding van de Tilburgse textielfabrikant Pieter Vreede, waaraan ook de Vlissinger Van Rosevelt Cateau had deel genomen, werd vervangen door een meer gematigd Uitvoerend Be wind. Dit bestond uit een vijftal Directeuren, bij wie de uitvoerende macht berustte. De hoogste en wetgevende macht behoorde - geheel volgens de spelregels van Montesquieu - bij het Vertegenwoordigend Lichaam, de vroegere Nationale Vergadering. Een van de Directeuren was de Zeeuwse jurist Fran$ois Ermerins (1753-1840), die vóór 1795 pensionaris van Middelburg was geweest. Hij was bevriend met Gold berg zowel als met Gogel. Politiek en bestuurlijk ondergeschikt aan het Uitvoerend Bewind was een zevental Agenten, die evenzovele departementen beheerden als hoogste ambtenaren. Een novum vormde, zoals gezegd, het Agent schap van Nationale Oeconomie, gesticht in 1799. Goldberg heeft ge-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1978 | | pagina 177