120
fungeerd als hoofd van dit Agentschap van 31 mei 1799 tot 2 oktober
1801.
Een van zijn taken was, zo veel mogelijk economisch feitenmateriaal
te verzamelen als hulpmiddel voor de beoogde nieuwe landelijke
economische politiek. Hiertoe riep hij de jonge wetenschap der sta
tistiek te hulp, die toenmaals nog een overwegend beschrijvend karak
ter had; het was een soort descriptieve sociale geografie. Goldberg was
hierbij in zoverre modem, dat hij meer nadruk legde op het strikt
cijfermatige, dat de hedendaagse statistiek kenmerkt. We mogen hem
beschouwen als een van de pioniers van de beoefening der Neder
landse statistiek.
Wat Goldberg in zijn optimisme echter schromelijk heeft onderschat,
was de grote tegenstand die destijds bestond tegen het verzamelen van
economische gegevens. Zowel bij plaatselijke overheden als bij parti
culieren heersten onvermogen, laksheid, onbegrip en wantrouwen.
Fabrikanten vreesden dat het verstrekken van inlichtingen fiscale ge
volgen, met andere woorden belastingverzwaring, zou meebrengen.
Voorts waren zij vaak beducht voor het prijsgeven van fabrieksgehei
men. Een eind 1799 en begin 1800 door Goldberg opgezette landelijke
enquête naar het grondgebruik in de Republiek - de eerste in ons
land - was door overhaaste voorbereiding en door onvoldoende mede
werking van lagere autoriteiten een mislukking geworden.
Als reactie hierop besloot de Agent, er zelf op uit te trekken teneinde
te trachten de benodigde gegevens te verkrijgen via een reeks van
persoonlijke werkbezoeken in den lande. Het zou een ambtelijke
dienstreis worden, een 'inspectie in loco' of 'oculaire inspectie', om
in de woorden van tijdgenoten te spreken.
Goldberg's opzet was buitengewoon ambitieus en had tot doel het
leveren van "eene complete statistieke beschrijving onzes vaderlands".
Dit project zou tien jaar moeten duren, te beginnen met een algemene
landelijke oriëntatiereis. Vervolgens zou elk jaar een van de acht De
partementen waarin ons land toen was verdeeld, dienen te worden
bezocht, terwijl het project wederom met een algemene dienstreis zou
worden afgesloten. Op deze wijze zou de jonge eenheidsstaat komen
te beschikken over een centraal en bij voortduring bijgehouden re
gister van economische gegevens.
Dit veelomvattende plan was zeker een oorspronkelijke gedachte van
Goldberg, maar de middelen ter verwezenlijking waren niet origineel,
doch ontleend aan buitenlandse voorbeelden. Het reizen was in de
18de eeuw een heel gebruikelijke manier om politieke en economische
feitenkennis te verwerven. Men denke aan de vele reizen van de engelse
agronoom Arthur Young (1741-1820), wiens geschriften destijds al
gemeen bekend waren, vooral zijn Travels in France uit 1792. Ook
wil ik in dit verband noemen het nog steeds goed leesbare werk Rural