meesters van de Meekrap, uitgaande van het Departementaal Bestuur van Zee land. 26. Korren is vissen met de kor, een vistuig, bestaande uit een ijzeren raam waaraan het sleepnet is vastgemaakt. 27. De visserij op de Zeeuwse wateren was vanaf 1707 aan de Zeeuwen zelf onbeperkt toegestaan. In 1784 werd nog eens uitdrukkelijk vastgesteld, dat alle ingezetenen van Zeeland overal oesters mochten vangen. Hierop bestond één uit zondering, te weten het octrooi of de concessie aan de lieden van Bruinisse om te vissen op de banken ter hoogte van Bommenede, en onder Ouwerkerk en Stavenisse. Bij Decreet van het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek van 1 oktober 1799 werd, als uitvloeisel van het beginsel van de eenheidsstaat, aan alle burgers der Bataafse Republiek de vrijheid gegeven om op de Oosterschelde bij Yerseke, Wemeldinge en elders oesters te vissen en te rapen. Hierdoor was derhalve het privilege van Bruinisse vervallen. Vanaf 1805 moest voor het uitoefenen van de oestervisserij met vaartuigen een retributie worden betaald van 1,—, zulks in verband met een Decreet van het Wetgevend Lichaam van 14 maart 1805, waarbij de uitoefening van visserij op de Schelde en de Zeeuwse stromen voor tien jaar was afgestaan aan het Departe mentaal Bestuur van Zeeland voor de somma van 150. (J.P.B. Zuurdeeg, Inventaris van de archieven van het Bestuur der Visserijen op de Zeeuwse stromen 1825-1869. Rijksarchief in Zeeland (Middelburg 1974), p. 1; Van de Poll, Vaderlandsche Wetten, p. 138-139 en 270). 28. Bij de Staatsregeling of grondwet van 1798 waren alle voorrechten en eco nomische privileges verboden (art. 53 lid 2 en art. 57 lid 1). 29. Over veenvorming schreef de veelzijdige Haarlemse geleerde M. van Marum, Waarneemingen en aanmerkingen omtrent den oorsprong van het Veen. In: Natuurkundige Verhandelingen Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, dl. 1 (1799), p. 115-131 en in populariserende zin de Zutfense predikant J.F. Martinet in zijn toenmaals veelgelezen Katechismus der Natuur (dl. 1, derde dr. Amsterdam 1778, p. 192-194). 30. Goldberg zinspeelt hier waarschijnlijk op de komende afkondiging van de armenwet van 15 juli 1800, die evenwel niet in werking is getreden (P.B.A. Melief, De strijd om de armenzorg in Nederland 1795-1854 (Groningen 1955). 31. Samuel Boeye (1757-1819) diende Zeeland en Zierikzee van 1779 tot 1811 in vele openbare functies. Van 1789 af was hij firmant van een houthandel met twee houtzaagmolens (P.D. de Vos, De vroedschap van Zierikzee van de tweede helft der 16de eeuw tot 1795 (Middelburg 1931), p. 724-727). Nog in 1803 reedde hij naar Afrika's Westkust ofwel de Kust van Guinee een slavenhaler uit, die onderweg is vergaan (Groeneyk, Kronijk, p. 18). 32. In het Journaal staat abusievelijk Lokke. Nog in 1821 was B. Locker schout van Noordwelle. 33. Econ.Hist. Bibl. Amsterdam, Verzameling Kleine Aanwinsten nr. 79 bevat een 'Staat der Melkkoeijen' voor Zeeland over de jaren 1805 en 1812, blijkens welke Kortgene in 1805 145 koeien telde. 34. Abraham Vader (1770-1854), die in 1808 baljuw was van Kortgene en in 1819 lid der Commissie van den Landbouw op Noord-Beveland, is ook burge- 143

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1978 | | pagina 201