147
Over de Middelburgse instellingen van liefdadigheid, zie S.Sr. Coronel, Mid
delburg voorheen en thans (Middelburg 1859), p. 158, 177 en 179; Z. Paspoort,
Beschrijving, p. 233-238; Unger, Geschiedenis Middelburg, p. 54 noot 2.
61. C.G. Bijleveld (1765-1849), vanaf 5 december 1810 burgemeester van Mid
delburg als opvolger van J.H. Schorer, die hem meermalen noemt in zijn Dag
boek (A.Z.G. 1963). Zie ook F. Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwendl. 1
(Middelburg 1890), p. 93-94.
62. Op 3 juli 1800 antwoordde Mr. Bonaventura Johan Turck namens de Re
kenkamer, dat deze niet in staat is aan het gevraagde te voldoen zonder de toe
stemming van een hogere instantie, zoals het Uitvoerend Bewind (A.R.A. Den
Haag, Verz.-Goldberg nr. 26). Overigens blijken later drie delen registers van
de Resolutiën der Staten van Zeeland 1532-1747 in het archief van Goldberg
aanwezig.
63. Dit bedrijf bestond al in september 1779 en werd toen omschreven als een
ivoren kammenmakerij en een ivoordraaierij. Als grondstof dienden olifants
tanden van de Kust van Guinee (Afrika's Westkust), een der handelsartikelen
die te Vlissingen werden aangevoerd.
Eigenaar was de fa. Joh. Louyssen Zn., sinds 1786 in Vlissingen, met als chef
Abraham Louyssen. Een der stichters van het Zeeuwsch Genootschap, de Vlis-
singse arts D.-H. Gallandat (1732-1782), vermeldt in zijn Beschrijving van een
zonderling stuk Yvoor (Verhandelingen Zeeuwsch Genootschap dl. 9 (1782), p.
353) (dit stuk ivoor wordt ook genoemd door Nagtglas, Levensberichten dl. 2, p.
97), dat in de kammenmakerij van Louyssen slechts een klein deel van het te
Vlissingen aangevoerde Guinea-ivoor werd verwerkt. Het meeste was bestemd
voor doorvoer naar elders. Dit bedrijf wordt vermeld door H.P. Winkelman,
Geschiedkundige plaatsbeschrijving van Vlissingen (Vlissingen 1873), p. 184.
De fa. Louyssen handelde vooral in West-Afrikaanse slaven en was betrokken bij
de smokkelhandel in tabak en genever naar Engeland tijdens de Vierde Engelse
oorlog (1780-1784).
64. De kruitmolen De Fortuin, in 1702 gesticht door de schepen Jacob de Witte
en in het begin van de 19de eeuw gesloopt. In 1800 was eigenaar de al genoem
de Abraham Louyssen (1741-1805), raadslid en invloedrijk koopman te Vlissin
gen.
Over de kruitmolen bijzonderheden in A.R.A. Den Haag, Verz.-Goldberg nr. 45
en Winkelman, Plaatsbeschrijving, p. 181-182; over Louyssen, die fungeerde als
Vlissings correspondent van Goldberg, zie Nagtglas, Levensberichten dl. 2, p.
96-98.
Wat de Vlissingse nijverheid aangaat, is Goldberg bepaald onvolledig geweest.
Winkelman noemt nog een gort- en pelmolen, eveneens eigendom van Louyssen,
welke molen in 1771 werd gebouwd en omwaaide door de beruchte storm van
9 november 1800; een chocoladefabriek die heeft bestaan van vóór 1782 tot
na 1871; twee houtzaagmolens, die vóór het bombardement van 1809 zijn ge
sloopt; een lijnbaan vanaf 1776 tot 1832 en tenslotte de kuiperijen, die bloeiden
tijdens de smokkelhandel van genever op Engeland (Winkelman, Plaatsbeschrij
ving, p. 185-187).
65. In het Verdrag van Den Haag, op 16 mei 1795 gesloten tussen de Ba
taafse Republiek en Frankrijk, was bij art. 13 en 14 bepaald, dat Vlissingen
uitsluitend Frans garnizoen zou hebben, terwijl het gebruik van de haven aan
de Fransen naast de Nederlanders zou zijn voorbehouden. Op grond hiervan
werd aan het verdrag een apart reglement voor de haven toegevoegd (de articles
convenues), dat door de Fransen zeer slecht werd nageleefd. Sinds 1798 waren