5
met name van een aantal minder gangbare termen in de rekeningen
van de 17de-eeuwse verbouwing is een uitleg gegeven van deze uit
drukkingen in de Termenlijst. De heer H. Janse, hoofd van de staf
afdeling "Bouwkundig Onderzoek en Documentatie" van de Rijks
dienst voor de Monumentenzorg heeft bij de samenstelling daarvan
een groot aandeel gehad.
Tenslotte wil ik mijn dank uitspreken voor de medewerking en steun
van verschillende personen die hebben bijgedragen aan de tot stand-
koming van dit artikel, waar onder de ambtenaren van het Algemeen
Rijksarchief te 's-Gravenhage en die van het Rijksarchief in Zeeland
te Middelburg.
HUISVESTING VAN HET PROVINCIAAL BESTUUR VAN ZEELAND NA 1574
Een nieuwe bestemming voor het Abdijcomplex
Uit de opstand tegen de Spanjaarden, in 1568 begonnen, kwam de
Republiek der Verenigde Nederlanden voort. Onder het nieuwe staats
bestel werd het gewestelijk bestuur in een aantal gevallen gevestigd in
vrijgekomen kloostercomplexen b.v. in Middelburg en in Utrecht.
Toen Middelburg in 1574 de zijde koos van de Prins van Oranje kwam
een einde aan de heerschappij van het "seer groot ende schoon ghe-
stichte ghenaemt de Abdye", zoals Reygersberg het klooster omschrijft.
Wij mogen aannemen dat de Staten van Zeeland na 1574 direct al ge
bruik hebben gemaakt van de Abdij voor vergaderingen en voor het
bewaren van papieren en dergelijke. In 1578 wordt melding gemaakt
van het inrichten van een kantoor; dit moet een administratief centrum
geweest zijn voor het bewaren van stukken en een bureau voor de
griffier, de tresorier etc. Uit latere gegevens blijkt, dat voor dit kan
toor de voormalige Abtswoning is gebruikt aan de zuidzijde van het
Abdijplein, ten oosten van de z.g. Witte Toren. De open galerij aan
de "Hof" werd toen gedicht (een gedeelte werd gesloten comptoir,
waaronder waarschijnlijk moet worden verstaan het geheim archief).
Een omschrijving van de gebouwen in en om de Abdij uit 1581
meldt voor de zuidzijde een raadskamer en rekenkamer boven, de
comptoiren beneden, alsmede de "voorsale ende anders" ten dienste
van vergaderingen van Staten en Raden.3
Wij moeten het ons wellicht zó voorstellen, dat de in gebruikneming
van de diverse gebouwen en ruimten van het Abdijcomplex door en
voor het Gewestelijk Bestuur en de stemhebbende steden niet in één
keer haar beslag heeft gekregen, maar dat het een zaak was waarmede