De positie van de Staten van Zeeland
De bespreking van de lotgevallen van de vergaderzaal van de Staten
van Zeeland brengt met zich mee dat de term Staten van Zeeland
aandacht ontvangt. Wij moeten een grote stap terug doen in de histo
rie van Zeeland met name naar de Middeleeuwen. Met het begrip
Staten duiden wij in het algemeen de standen van de bevolking, de
basis van de maatschappelijke geleding, aan. Een belangrijke factor
in het tot stand komen van de Staten was de bede, een financiële
bijdrage van de bevolking aan de landsheer.
Hoe lagen de verhoudingen op dit terrein in het middeleeuwse Zee
land?
De landsheer, de graaf van Holland en Zeeland, beschikte over eigen
inkomsten uit de domeinen, bij voorbeeld de Zeeuwse tol. Op den
duur moesten andere geldbronnen gezocht worden omdat de financiële
behoeften groter werden. De graaf riep vertegenwoordigers van het
graafschap bijeen om financiële en ook andere aangelegenheden te
bespreken. De graaf voerde het overleg met de ambachtsheren en de
grafelijke steden. Ambachtsheren zijn leenmannen van de graaf, die
een stuk grafelijk gezag - ambachtsheerlijkheid - in leen houden.
Grafelijke steden zijn steden welke geen andere heer dan de graaf
hebben. Aanvankelijk zijn alleen Middelburg en Zierikzee grafelijke
stad. Later krijgen ook Reimerswaal, Tholen en Goes die status.
Het wordt gebruik, dat de graaf met de ambachtsheren en de grafelijke
steden gezamenlijk overleg pleegt en zulke bijeenkomsten zijn ge
worden tot de vergaderingen van de Staten van Zeeland. In de late
Middeleeuwen acht men de Staten van Zeeland samengesteld uit drie
leden en wel in deze volgorde: 1. de prelaat (de abt, later de bisschop,
van Middelburg); 2. de edelen (de aanzienlijkste ambachtsheren); en
3. de grafelijke steden. De prelaat, die aanvankelijk tot de ambachts
heren werd gerekend, heeft zich derhalve uit het geheel van am
bachtsheren losgemaakt. Overigens bleef tot in de 16de eeuw de een
heid van de ambachtsheren (prelaat en edelen) bewaard. Van de
ambachtsheren komen in de Staten van Zeeland op den duur enkele
aanzienlijke ambachtsheren naar voren. Omstreeks het midden van
de 16de eeuw heeft de aanzienlijkste van hen een bijzondere positie
verworven, waaraan de kwalificatie 'Eerste Edele' wordt verbonden.
Hij beschouwt zich min of meer als de vertegenwoordiger van het
tweede lid van de Staten. Het is niet geheel juist de Staten van Zeeland
van de late Middeleeuwen te omschrijven als een vergadering (of col
lege) van de vertegenwoordigers van de standen. De prelaat was als
eerste lid van de Staten niet of slechts bijkomstig de vertegenwoordiger
van een aparte stand (van geestelijken), terwijl de grafelijke steden niet
als vertegenwoordigers van een stand, maar voor zich zelf optraden.
8