sonen aanwezig in de vergadering, aanzienlijk meer dan de ongeveer
33 personen, die in die tijd doorgaans aanwezig waren.
Uit het voorgaande blijkt dat het gemiddelde aantal van de aanwezi
gen op de gewone vergaderingen in de loop van de tijd wat groter is
geworden. Voorts blijkt duidelijk, dat de buitengewone gelegenheden
gekenmerkt worden door een grote opkomst. Afgezien daarvan kun
nen we aannemen, dat het getal der aanwezigen in het tijdvak tot 1795
de 30 of 40 niet te boven ging en dat het soms tot beneden de 20
afnam.
In dat jaar 1795 kwam een einde aan het bestaan van het souvereine
gewest Zeeland, dat opging in de Bataafse Republiek.10 Tevens ver
anderde de bestuursstructuur van karakter: de Staten van Zeeland
worden nu een gekozen college. De afgevaardigden worden nu ge
noemd de Provisionele Representanten van 't Volk van Zeeland. De
leden van het vroegere college van Gecommitteerde Raden werden
ontslagen en moesten binnen zes weken 's Lands Huizen in de Abdij
verlaten; het college werd vervangen door een Comité van "Algemeen
Welzijn, Waakzaamheid en Veiligheid".
Het oude vergadersysteem met een vast presidium, een vaste plaats
voor de leden en een geijkte volgorde bij stemming werd vervangen
door een systeem van loting. Ook werd een volgorde van aftreden
ingesteld.
In 1795, toen na de omwenteling de Provisionele Representanten aan
het bewind waren, bedroeg het ledental 24; het reglement schreef
voor, dat met minder dan 16 personen niet vergaderd mocht worden.
De reorganisatie van 1795 was ingrijpend; zij bracht ook met zich mee
dat de afbeeldingen van de vroegere stadhouders en andere stukken
van dien aard vervangen moesten worden door "gepaste emblema's".
In de periode 1795-1814 wisselden diverse bestuurscolleges elkaar af.
Van 1796-1798 kwamen velen van de 20 Representanten van 't Volk
van Zeeland vaak niet opdagen. In 1802 zaten 9 leden in het De
partementaal Bestuur van Zeeland, dat in de gewezen vergaderkamer
van de Staten van Zeeland bijeen kwam. Blijkens het conceptreglement
werd de rang van de zitting en de orde van aftreding bij loting be
paald. Uit het feit dat de voorzitter tijdens de vergadering in de
"praesidiaale stoel" plaats nam, volgt echter dat de tijd van de vol
ledige gelijkschakeling voorbij was.
Het is hier niet de plaats in te gaan op de wijzigingen samenhangend
met de opeenvolgende bestuurswisselingen. De verschillen in naam en
positie van het gezelschap, waarvan de plaats en taak in de verschil
lende staatsregelingen tussen 1795 en 1814 min of meer te verge
lijken waren met die van het oude Statencollege, blijven hier buiten
beschouwing.
Na deze woelige tijd breekt een rustiger periode aan. Met de grond-
12