over te vertellen. De aard van het beschikbare bronnenmateriaal brengt
met zich mee, dat over het ene tijdsbestek meer mede te delen valt
dan over het andere. Ondanks dat kunnen over de geschiedenis van de
vormgeving en de aankleding de nodige bijzonderheden gezegd wor
den, die te zamen een algemeen beeld opleveren.
Vermoedelijk was de zaal vóór de secularisatie in 1574 in gebruik
als kapittelzaal.17 Wij weten niet op welk moment deze ruimte voor
het eerst gediend heeft als vergaderzaal van de Staten. Mogelijk kwa
men de leden van dit college vóór 1574 ook hier bijeen. Verondersteld
mag worden dat enige veranderingen in de binneninrichting van deze
ruimte zijn aangebracht toen het Abdijcomplex de nieuwe bestemming
kreeg. De oudste beschrijving van de zaal is van 1733.18 In een sum
miere aanduiding is sprake van een vrij groot, ruim en aanzienlijk
vertrek met boven de schoorsteen een balk met een inscriptie uit 1679
en iets daaronder het tapijt met de afbeelding van de Prins van Oranje.
Het plafond bestond uit een zogenaamde schone balklaag. Frederiks
zegt tenminste in zijn geschiedkundige aantekeningen over de Abdij18
"om indertijd de Statenzaal met de tapijtbehangsels te kunnen ver
sieren, had men ook daar de onontbeerlijke karbeels uitgezaagd". Hij
zal de plaatsen van deze steunconstructie (van de moerbalken naar de
twee tegenoverliggende wanden) in de muren hebben aangetroffen bij
de restauratie. Het uitzagen van de karbeels is een voorbeeld van een
onverantwoorde ingreep op bouwkundig gebied van de soort waarvan
de geschiedenis van het Abdijcomplex en ook de Statenzaal er meer
te zien heeft gegeven. Zij zullen nog ter sprake komen. Niet alleen
vóór 1678 maar ook na de grote verbouwing die in dat jaar plaats
vond en waar in een apart hoofdstuk over zal worden gehandeld, zal
het plafond uit houten balken hebben bestaan.
Er bevond zich vóór 1678 één schoorsteen in dit aanzienlijke vertrek
in de korte wand aan de zijde van de Kamer voor Gecommitteerde
Raden, op dezelfde plaats als in 1679 (afb. 2).
Aan de hand van afbeeldingen uit de eerste helft van de 17de eeuw
kunnen wij ons een beeld vormen van de raampartij in de noordgevel
van het Statengebouw. Het daglicht komt dan de Statenzaal binnen
via twee grote, smalle kruisramen en door een minder hoog, smaller
venster; het laatste was gesitueerd aan de zijde van de uitgebouwde
traptoren aan het Abdijplein. De twee hoge venstertjes in de noord
west hoek van het Statengebouw vormen een probleem: Bevonden
deze lichtopeningen zich in de zaal of verlichtten zij een opkamer of
portaal? Het antwoord op deze vraag kan niet gegeven worden op
grond van het ter beschikking staande materiaal.
Een ander probleem is het vraagstuk van een ingebouwd trappenhuis
in de zuid-west hoek van het Statengebouw. De bestudering van de
bronnen, die op de grote verbouwing van 1678 betrekking hebben,
16