karakter van de vertrekken. Dat vermoedelijk ook goudleer voor de
aankleding van de Statenzaal en andere bijkomende ruimten gebruikt
werd kan afgeleid worden uit de omstandigheid dat tijdens de verga
dering van Gecommitteerde Raden van 22 november 1678 bepaald
werd dat de zaal "met 's Lants tapijtserijen en andersints behangen
en verciert" moest worden.
Met deze goudleerleverantie werd een Middelburgse tak van nijver
heid gesteund; er werd met 15 a 16 personen gewerkt.50
Met de grote vertrekkamer van de Staten wordt waarschijnlijk de
kamer van Gecommitteerde Raden bedoeld. Men lette op het prijs
verschil van 50 stuivers en 40 stuivers.
K.A. Citroen deelde de volgende bijzonderheden mede over Van
Hasebergh: "Jan van Hasenbergh, van Mecgelen, goutleermaecker,
oud 26 jaar, geassisteerd met zijn moeder's consent, woont Leydse-
gracht, ondertrouw Amsterdam 29 januari 1667 Mayke Gerrits, van
Amsterdam, weduwe van Jan Cornelisz. Franssen, beiden wonende op
de Leudsegracht".51
"Jan van Haesenberch, van Mechelen, wordt poorter te Amsterdam
als goutleerwercker 1667 december 20 (misschien 1666?); de inschrij
ving in het poorterboek is niet te vinden, ik ontleende dit aan N. de
Roever's Goudleerbewerkers-adversaria, Gemeentearchief Amsterdam
dépot II, C.54, bladzijde 22. In deze verzameling van notities komen
hoofdzakelijk Amsterdammers voor". De mededelingen zijn interes
sant omdat de Van Hasebergh's blijkbaar uit Mechelen komen, de
stad waar in de 16de eeuw het goudleermakersambacht in hoog aan
zien stond.
Het bedrijf moet zich enige tientallen jaren in Middelburg hebben
kunnen handhaven gezien het request van een zekere Anna Azenberg,
goudleermaakster, die in 1718 vroeg om enige vrijdommen.52
Op schilderijen van Hollandse meesters uit de 17de eeuw worden vele
voorbeelden van het gebruik van goudleer als wandbespanning aan
getroffen bij voorbeeld Jacob van Ochterveld (1635-1708), Pieter de
Hoogh (1629-1683), Gabriël Metsu (1629-1667), Johannes Vermeer
(1632-1675), Jan Steen (1626-1679).
Hoe deze behangsels voor de "vertreckkamers" van de Statenzaal er
hebben uitgezien en welke patronen zij vertoonden is niet bekend. In
het goudleer maakte men onderscheid tussen verheven en glad leer.
Het eerste - dus in reliëf - schijnt vooral in de 17de eeuw gebruike
lijk te zijn geweest, het tweede in de 18de eeuw. Elk goudleerhuis had
zijn eigen patronencollectie, waarnaar men een behang kon bestellen.
Het doen ontwerpen en snijden van de patronen kostte geld.53
De grote zaal na de vertimmering: afmetingen en onderdelen
Over de juiste afmetingen van de zaal zijn de bronnen niet eensluidend.
30