gische (Antwerpse) barokke poorten is uitgevoerd, wat nader dan valt het volgende nog op te merken. Voor het wapen van Zeeland werd zowel het hoofdgestel als het daarboven liggend boogvormig fronton doorbroken. De wijze waarop de diamantkoppen op de zijposten, een stuk beneden imposthoogte, zijn geplaatst, accentueert de zwaarte van de bekroning wel heel sterk en doet een zekere onevenredigheid ontstaan tussen het bovengedeelte van de poort en het benedendeel, dat al dat beeldhouwersgeweld moet dragen. De wijze waarop de sculp turale onderdelen: leeuwen, dolfijnen en wapen aan het meer archi tectonische schema zijn toegevoegd getuigt niet van een grote ver fijning en van een harmonieus samengaan of in elkaar opgaan van het architectonische en het sculpturale, wat toch een der hoofdtrekken is van de barok. In de schaal en de aard van de decoratie van de houten naald, die de twee helften van de boogdeur van elkaar scheidt, vinden we het bovenvermelde verschil in behandeling van steen en houtwerk terug. Ook voor dit detail geldt, dat de provinciale meester, die de ontwerper was, de motieven in een enigszins los verband "aan elkaar gebreid" heeft. Vergelijk de aan een strik opgehangen chute, de er boven geplaatste ionische cariatide en de cartouche aan de top met het totaal andersoortige karakter van het Lodewijk XIV ornament, zoals wij dat aantreffen bij Marot. Wat de gesneden decoratie betreft: de summiere aanduiding in de re keningen geeft ons de indruk van werk, zoals wij dat in het algemeen in ons land wel kennen uit de periode 1670-1680. We kunnen ons zeer wel een voorstelling maken van pilasters met verdiepte panelen, in het verdiepte veld behangen met een zware chute van loofwerk of vruchtentrossen; van lijsten waarvan het fries ook al weer geheel belegd is met rijk gesneden rankenwerk. Van kapitelen, voorzien van festoentjes, van trapbalusters en trapstijlen met eveneens verdiepte panelen met loofwerk behangen en bekroond met een kleine vaas of bol met loofwerk. Van een trapleuning met grote gesneden ranken, die een waar kunststuk aan snijwerk moeten zijn geweest. Bij derge lijk snijwerk doet zich de vraag voor of men destijds de voorkeur gaf aan beschildering en vergulding of aan blank eikenhout. Hoewel geen directe uitspraak in de stukken voor handen is, wettigen de talrijke kosten voor de schilders en vergulders het vermoeden, dat er van blank eikenhout geen sprake is geweest. De meubilering van de Statenzaal 1Het in Den Haag bestelde meubilair De eerder genoemde resolutie van de Statenleden69 betrof de verbe tering van de toegang tot de vergaderplaats van de Staten maar niet minder een nieuwe inrichting van hun vertrekken. Het bouwkundige aspect kwam in het voorgaande al ter sprake. Thans iets meer over de 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1978 | | pagina 54