aan de heer Van Citters, Raadpensionaris van Zeeland, franco zou zenden. "Sieur Pantekoek, fameux macon dans son espece", zou twee knechts naar Middelburg zenden om de witte kachels te plaatsen. Dit blijkt uit een brief van 16 juli 1763 van P. de Brakell uit Den Haag, toen voorzitter van de Staten Generaal, aan Van Citters en uit door C. Pantekoek opgestelde condities. De knechts zouden eind juli 1763 in de Zeeuwse hoofdstad arriveren. Volgens de arbeidsvoorwaarden zouden zij van 5 uur 30 in de morgen tot 's avonds half 8 werken, met pauzes van 8 tot 9 uur en van 12 tot half 2; het weekloon be droeg F 30. De reisdagen moesten als werkdagen beschouwd worden. Carel Pantekoek verzocht om een eventuele tekening en een antwoord op de arbeidsvoorwaarden. Tot zover de stukken. Op 16 januari 1764 werd de declaratie van de metselaar Pantekoek voor het metselen van een kachel, nis en pijp in de kamer der vergade ring van de Heeren Staaten accoord bevonden.92 Volgens de rekening van 14 februari 176493 werkten de knechts van 10 oktober tot 14 december 1763 (57 werkdagen). De vergaderingen van de Staten zijn onderbroken geweest van 23 september tot 14 november 1763. Een van de witte porseleinen kachels werd vermoedelijk in het huis van de Raadpensionaris Van Citters of in dat van een der Statenleden geplaatst. Over de meester-metselaar Carel Pantekoek was de Gemeentearchi varis van Den Haag zo vriendelijk een aantal gegevens te verstrekken: Hij werd gedoopt in de Nieuwe Kerk te 's-Gravenhage op 14 april 1717 94 Wanneer Carel Pantekoek de meesterproef heeft afgelegd, is niet vermeld gevonden. Wel wordt hij in verscheidene notariële akten als meester-metselaar aangeduid. Pantekoek was brandmeester sedert 1746, adjunct brandmeester-generaal sedert 1758 en brandmeester- generaal sedert 1775.95 96 Blijkens de plattegrond van 1783 (afb. 5) stond de kachel in het mid den van de lange wand. Voorts is hier op te zien, dat de buitenmuur van de Statenzaal eenvoudig voor een gedeelte is weggekapt om een nis, eventueel ook het schoorsteenkanaal, te kunnen maken. Het plaat sen van de kachel moet ook consequenties hebben gehad voor het op hangen van de tapijten, aangezien de wandtapijten no. 2 en no. 3 de gehele wand in beslag namen. Vermoedelijk zijn zij in 1763 "passend" gemaakt. Er is een tekening (afb. 14), die een omraming van de gobe lins laat zien, waarbij de randen van de tapijten zijn weggevallen. Als deze tekening niet op fantasie berust, zou dit kunnen betekenen, dat er een grondige wijziging heeft plaats gevonden in de manier van op hangen. Als men de randen, wellicht ervaren als ouderwets, heeft laten wegvallen in een houten frame, kan op die manier ook plaats zijn gemaakt voor de kachel. Het is bekend wanneer een en ander weer ongedaan is gemaakt. Op afb. 14 komt de kachel niet meer voor. 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1978 | | pagina 64