plaat, de werkelijkheid afgebeeld of heeft hij zich laten inspireren door de gegevens uit het eerste rapport van Coenraad Kaijser met de rij pilasters, die de zaal zouden versieren? Het is niet aannemelijk, dat slechts één van de vier hoekpunten in 1785 op een dergelijke wijze een accent heeft verkregen. Zoals wij nog zullen zien wordt in 1852 in ieder geval gesproken over de hoekpilasters in de westwand van de zaal. De rondgaande houten lijst boven de pilasters, ander detail uit het genoemde rapport, zou dan wellicht ook verondersteld moeten worden te zijn bedoeld als een afgrenzing van de wanden en het ge- stucte plafond. In 1852 wordt in een bestek een kroonlijst daar met name genoemd. De rekening van de timmerman ontbreekt. Gezien de wel voor handen gegevens uit de rekeningen en de prent van De Sallieth is het aannemelijk, dat er boven de lambris een eenvoudige betimmering is aangebracht, waarin de schoongemaakte en gerepareer de tapijten zijn opgenomen. Uiteindelijk blijft het mogelijk, dat de wandbekleding, zoals die op de tekening is weergegeven, berust op fantasie van de tekenaar of op een hem bekende maar niet uitgevoerde ontwerptekening. Wat hiervan zij, een definitief uitsluitsel valt mo menteel niet te geven. Uit de rekeningposten blijkt dat in 1780 reeds nieuw meubilair is aan geschaft. Enige personen uit Middelburg werden ingeschakeld. Dit feit zou kunnen wijzen op de status van het Middelburgse ambacht in het laatste kwart der 18de eeuw: Het was niet nodig om elders enige leveranties uit te besteden. Het is ook mogelijk, dat men het in die jaren niet nodig vond om de affaire van 1679 op dit gebied te her halen door hiervoor de bestellingen buiten Zeeland te plaatsen. Ja cobus Pietersen uit Middelburg leverde een tafel, met wasdoek be kleed, voor de Kamer van Gecommitteerde Raden (Ministerskamer); dit meubelstuk had een zogenaamde doorlopende schuifplank en was voorzien van een lade. Voor de Statenkamer vervaardigde hij in het zelfde jaar een 42 tal grote "medaljonstoelen" (afb. 15) voor F 21,— per stuk en één armstoel voor F 24.-.118 Afbeelding 14 geeft een in druk van het eenvoudige doch stijlvolle karakter, waarin deze stoelen vervaardigd zijn. Boven aan de rugleuning was het wapen van Zeeland in hout uitgesneden. Voorts is bekend, dat het nodige 26.- Vlaams) aan L.J.C. Destouche werd betaald in 1781 wegens het bor duren van 42 wapens voor de nieuwe stoelen. Voor de bekleding van deze aanwinst in de Statenzaal werd Adriaan van Deinse, Anth. zoon, in 1780 ingeschakeld; hij bracht in rekening 42 el purper Leids laken, 38% el purper Amsterdams trijp en nog eens 35% el van laatstge noemde stof. Het genre en de tint der bekledingsstoffen zijn dus de zelfde als in 1679.119 Ook leverde Van Deinse nog een kleine hoeveel heid purper fluweel (2% el) met ongeveer een dito hoeveelheid "siper saay" in 1781. De enige armstoel, uiteraard bestemd voor de stad- 56

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1978 | | pagina 74