59 gewest Zeeland. De Bataafse Republiek introduceerde een gecentrali seerde Nederlandse bestuursstructuur van ander karakter. Door deze gebeurtenissen verloor de oude Abdij als regeringscentrum veel van haar glans. Het wordt de zetel van een gewestelijk bestuur in plaats van regeringscentrum van een souverein gewest. Ook in sociaal op zicht breekt er een nieuwe tijd aan. Een nieuwe laag van de bevolking komt op, met name de burgerij. De post voor de huishoudelijke Departementale kosten voor het onder houd der Abdijgebouwen werd onverantwoord laag gehouden; deze omstandigheid werkte de verwaarlozing steeds meer in de hand. Ver bouwingen of aanschaffingen van allure komen wij niet meer tegen. Het voortbestaan van de oude vergaderzaal was in de jaren 1809 tot 1813 tweemaal in gevaar; eenmaal in de tijd van Koning Lodewijk Napoleon toen in 1809 alle gebouwen tot de Abdij van Middelburg behorend verklaard werden tot Koninklijk Paleis. De andere maal toen de grootse plannen, in 1812 en 1813 ontworpen, voor een verbouwing van het Abdijcomplex tot een indrukwekkend Hötel de la Préfecture geen werkelijkheid zijn geworden. (Aan de gebeurtenissen in 1809 en 1812-1813 zal een apart artikel worden gewijd). De zogenaamde Franse tijd was voor de welvaart van Zeeland fu nest.124 De volgende passage dient ter illustratie: "Middelburg dat in het midden van de 17de eeuw 30.000 inwoners telde en vóór 1795 nog op 22.000 zielen geschat werd, had volgens de telling der wijk meesters in 1813 niet meer dan 12.335 of met de buitenwijken 13.726 ingezetenen. Afbraak van percelen was aan de orde van de dag en de straten vertoonden daardoor allerwegen ledige ruimten. Alles ver keerde in een toestand van verwaarlozing en verval. De verlichting was zó slecht, dat men voortdurend drenkelingen uit het water haalde. Er waren zó diepe putten in de straten dat het rijden gevaarlijk was".125 In de toespraak, waarmee de Gouverneur van Zeeland op 19 septem ber 1814 de eerste vergadering van de Provinciale Staten opende, werd gewezen op de diep vervallen staat van al de middelen van bestaan, het "achterlijke" der geldmiddelen van steden, dorpen, armbesturen en gestichten, de algemene verarming der ingezetenen etc. Onze voor ouders waren zeer zuinig en de grote verliezen in de Franse tijd onder vonden werden geleidelijk weer wat ingehaald. Toch bleven gedurende het verdere verloop der 19de eeuw, merkt Polman Kruseman126 op, de nijverheid, rederij en visserij in Zeeland over het algemeen kwij nen. De penibele situatie had zijn terugslag op de verzorging van de gebou wen. De provinciale begrotingen van de eerste helft der 19de eeuw tonen duidelijk aan, dat door de verwaarlozing ook verval in de hand werd gewerkt. Niet alleen de financiële faktor speelt een rol. Wij zullen in de volgende paragrafen ook blijken van onverschilligheid en

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1978 | | pagina 77