60 ontwaarding door onoordeelkundige verbouwingen tegenkomen (om een voorbeeld te noemen naast en ten zuidwesten van de Raadzaal: de ingrijpende verbouwing van de vleugel der Admiraliteit in 1839 (tekening III, 1839-1852). Aan de laatste vertimmering van de aloude Statenzaal in het midden der 19de eeuw zal uitvoerig aandacht worden besteed op grond van een bewaard gebleven bestek met de voorwaarden van aanbesteding. Het interieur kreeg een totaal ander aanzien doordat voldaan moest worden aan de eis van openbaarheid van de zittingen der Provinciale Staten. Het gevolg was een verdere ontluistering door de grote inbreuk op het bouwkundige gegeven; ook konden maar drie van de zeven wandtapijten gehandhaafd worden. Uit de tweede helft der 19de eeuw zijn geen bouwkundige bijzonder heden van de zaal te vermelden. De aanzet tot de plannen voor de restauratie zullen worden gesignaleerd en ook zal het lot van de be roemde tapijten zoveel mogelijk op de voet worden gevolgd. aDe tijd vóór de laatste verbouwing De provinciale begrotingen van de eerste helft der 19de eeuw geven een somber beeld te zien voor wat betreft de uitgavenposten bestemd voor de reparatie en het onderhoud der Abdij. De hiervoor gevoteerde bedragen worden op de volgende wijze gemotiveerd: De gebouwen zijn oud, uitgestrekt en onder de Franse administratie slecht onder houden. Er wordt herinnerd aan de grote uitgebreidheid van het com plex, de bouwvallige staat en aan de verachterde toestand van het meu bilair. Een andere keer wordt gewezen op de uitgebreidheid der daken, meer dan 5000 vierkante ellen in oppervlakte, op de defecten door champignon en vocht veroorzaakt. De aangevraagde som was alleen voldoende voor het dagelijks onderhoud, zonder buitengewone her stellingen mogelijk te maken. Het meubilair in de localen van de pro vinciale administratie was in zeer vervallen staat; alleen het onmis bare werd vernieuwd. Al het aanwezige was verouderd, luidde het commentaar. In de Statenzaal werd aan de wandversiering iets nieuws toegevoegd. In het jaar 1823 werd in de bijeenkomst van de Provinciale Staten het voorstel gedaan, en met eenparige stemmen aangenomen, om een olieverfportret van Koning Willem I te laten maken. Dit moest ge beuren op kosten van de vergadering. Geraadpleegd werd Graaf van Hendt, opperstalmeester van de Koning en beminnaar der schone kunsten, op wiens aanbeveling de Friese kunstschilder W.B. van der Kooi (1768-1836) de opdracht kreeg.127 In de decennia na de Franse tijd werden onvoldoende middelen ge voteerd voor het onderhoud en de reparatie der Abdijgebouwen. Bo vendien werd bij de Koninklijke Besluiten van 1829 (9 februari no. 88)

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1978 | | pagina 78