SLOTBESCHOUWING Aan het eind van onze beschouwingen over drie eeuwen Zeeuwse Statenzaal nog enkele opmerkingen van algemeen karakter. De eerste betreft de relatief geringe aandacht, die de Staten van Zeeland in de behandelde periode gewijd hebben aan de stedebouwkundige en architectonische vormgeving van de zetel van hun bestuur. Het komt er op neer dat zij ongeveer éénmaal per eeuw de behoefte heb ben gevoeld en er het geld voor over hebben gehad om aan hun vergaderzaal het nodige te doen: eind 16de eeuw, laatste kwart 17de eeuw, laatste kwart 18de eeuw; tenslotte midden 19de eeuw (nodig in verband met een nieuwe wettelijke bepaling). Daarbij valt te bedenken, dat de Statenzaal nog een gunstige uitzon dering vormt in het geheel van het complex van regeringsgebouwen. Aan het uiterlijk van de Abdijgebouwen in hun totaliteit als bestuurs centrum is hoegenaamd niets ten koste gelegd. Slechts noodzakelijk onderhoud en enkele aanpassingen van ondergeschikt belang. Merk waardig is, dat er ook in de bloeiperiode van de 18de-eeuwse archi tectuur, toen er, blijkens de talloze particuliere verbouwingen en bouwprojecten relatief veel geld beschikbaar was, in het gewestelijk hart van de provincie, het Abdij-complex, hoegenaamd niets tot stand gekomen is. Het gebrek aan bouwlust van de Staten heeft, uit ons perspectief gezien, de gunstige kant dat er van de laat-middeleeuwse gebouwen veel en in betrekkelijk authentieke staat bewaard is gebleven. In dit verband moet dan evenwel weer worden opgemerkt, dat de Staten leden in de 19de eeuw, toen romantiek en historie zo'n belangrijk element in de cultuurbeleving vormden, het af hebben laten weten. Zij hebben voor hun gebouwen als historisch complex - euphemis- tisch uitgedrukt - zeer weinig belangstelling aan de dag gelegd. De stimulansen tot behoud en restauratie - hier ook te lezen als re constructie - in het laatste kwart van de 19de eeuw kwamen goeddeels van buiten af. Dat bij die restauratie-activiteit de historische vergader plaats van de Staten van het laatste kwart der 16de eeuw tot 1885 werd prijs gegeven was geen aanleiding tot protesten. Onze tweede opmerking betreft de architecten en leveranciers. Zowel in de 17de eeuw (de verbouwing 1678-1679) als in de 18de eeuw (de verbouwing 1784-1785) werd voor de vormgeving als geheel een be roep gedaan op een plaatselijke, als men wil regionale, ontwerper. Uit niets blijkt dat gevraagd is aan een architect van formaat van buitenaf zijn visie op de gebouwen of een onderdeel te geven. Het ge val van de Middelburgse magistraten, die in 1644 dit voor de Oost- kerk wel deden (Pieter Post) blijkt geen navolging te hebben gevon den. Voor de uitvoering van steenhouwerswerk is in 1679 Antwerpse 73

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1978 | | pagina 91