bepalingen de vervulling van vacatures voor vroedschap, schepen, thesaurier en burgemeester. En ze werden bovendien gesloten tussen personen voor wie een deel van die vacatures al niet meer van het grootste belang was. Toch is het nogal opvallend dat het burgemees tersambt niet naar voren springt als een ambt van de hoogste orde. Opvallend is ook dat gewone stadsregenten geen erg hoog bedrag aan ambtgeld betaalden, drie pond, één pond meer dan een predikant. Het hoogst genoteerd stonden de belangrijkste ontvangers- en rentmees tersambten. En ook de "verdere Generaliteyts- of Provinciale Amp- ten" werden, in de indeling van het in de achttiende eeuw afgesloten contract, tot de hoogste klasse gerekend. Tot die laatste groep behoor den met name ook de ambten die van groot politiek gewicht waren. Dat de ontvangers- en rentmeestersambten fel begeerd waren vanwege de emolumenten is bekend genoeg. Er stak overigens niets oneervols in dat men de bij een ambt behorende emolumenten opstreek. De salaris sen, als ze er al waren, waren doorgaans onvoldoende. Wel kwam het juist bij ontvangerschappen voor, dat ze wat hoger waren dan die van andere ambten... ómdat men juist op dit gebied misbruiken wilde voorkomen. Maar dat middel werkte niet. Gevallen van afpersing en corruptie kwamen voor.6 En het blijft onduidelijk of men dat hoge ambtgeld voor de gewichtigste van deze functies om de salarissen, om de emolumenten, of om de kansen op misbruik hief. Maardat juist deze ambten tot de meest begeerde behoorden staat buiten kijf. Onder aan de ranglijst van het achttiende-eeuwse contract, lager nog dan kleine ambten als "siekentrooster", "stadsroeper" en "beurt schipper", staan de "overdeekenschappen" van de gilden. Wij zien daar nogmaals onderstreept dat deze ambten, waar het patriciaat op 26 december om dobbelde, niet veel voorstelden. Maar zelfs dat weinige kon nog in geld worden uitgedrukt: "hebbe ik het overmanschap van zoute en tonnevis, zijnde 6 of 7 guldens", tekende Mr. Cornelis Boeije in 1716 aan.7 Er ontstaat uit al die gegevens een indeling in vijven, waarbij de ambten in de hogste groepen 4 en 5 meer, respectievelijk veel meer macht of inkomsten aanbrachten dan de "gewone" magistraatfuncties, die alle thuishoren bij 3, op het burgemeestersambt (4) na. Onze klasse 2 omvat dan naast wat aanloopfuncties voor het patriciaat (startambten voor beginnende jonge patriciërs) ook de betere kleine ambten, en bij 1 vinden wij niet dan heel bescheiden postjes, en zulke onuitroeibare survivals als die overdekenschappen, die door het patriciaat niet meer serieus genomen werden. Nu wij onze rangorde aldus hebben omschreven is, voor we gaan zien wat we er mee kunnen doen, toch nog een waarschuwing nodig. Na tuurlijk is de waardering die men, altijd vergelijkenderwijs, voor de verschillende ambten had, geen twee eeuwen dezelfde gebleven. Som- 96

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 110