bleef, tegen wat orangistische druk om het af te schaffen in. Uit allerlei feiten blijkt duidelijk dat de gewone regent in de wegkwijnende stad in de knoei kwam en dat de magistraatfuncties van Zierikzee, die eens onmisbaar waren geweest, en gebleven, voor iedere patriciër die oogde naar hoger sporten van de ambtenladder, nu sterk devalueerden. Het meest opvallend in dit hele vlak, juist omdat ze zo contrasteren met de gegevens over grote eruditie en omvangrijk grondbezit, zijn een vrij groot aantal feiten over vroedschappen van deze periode die van ge brek aan soliditeit en van sociale daling getuigen. Gevallen van duide lijke en ernstige verzwakking van de economische positie waren onder de vroedschappen in de zeventiende en de eerste helft van de achttien de eeuw vrijwel niet voorgekomen. Maar na 1747 vindt men acht vroedschappen die dat overkwam. Ook gevallen van carrière-stagnatie en ontslag uit de raad namen tenslotte schrikbarend toe. Tussen 1702 en 1747 waren er zes van geweest. Dat was al meer dan tevoren, maar na het laatstgenoemde ja&rtal waren het er maar liefst vijftien. Dat bracht dus een schade aan de continuïteit in de raad die ruim twee keer zo groot was als die van de laatste wetsverzetting. Soms blijkt dat men zijn raadszetel voor een bescheiden officiersrang wel prijsgevèn wilde.26 Geprotesteerd werd er in de raad nog wel tegen het meest krasse geval, van de man27 die bedankte voor zijn vroedschapszetel maar die tezelf dertijd, om de zeshonderd gulden emolumenten, zijn ambt als plaat wachter wenste te behouden. Het is wel een exempel dat geschikt mag heten om er het Ancien Régime mee uit te luiden. 109

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 123