b. een Antwerpse penning uit 1582 met randschrift: "Concordia res
parvae crescunt/ discordia maxime dilabuntur"29 (Afb. 12).
Toch kan men zich afvragen of bij die penning van 1586 misschien
sprake is van twee korte, afzonderlijke randschriften, waarvan het
tweede "Luctor et emergo" los van het voorgaande staat. Daartegen
pleit een argument uit de Latijnse grammatica. Wat men op de voorzij
de leest, zijn twee ablativi absoluti en daarbij hoort, strikt genomen,
een hoofdzin. Weliswaar wordt in de penningkunst de hoofdzin niet
zelden weggelaten, maar in het onderhavige geval horen de beide
randschriften wezenlijk bijeen en vullen zij elkaar prachtig aan. Het zou
onlogisch zijn een gaaf afgeronde gedachte als deze in tweeën te willen
splitsen. Dat werd in die tijd zelf ook niet gedaan. Kort na de sluiting
van het tractaat met Engeland werd de tekst ervan gepubliceerd in een
pamflet, dat in aansluiting daarop laat volgen:
"Siet hier beminde Leser, den inhoudt des contracts, ende hebben die
van Zeelandt terghedachtenisse deses Verbonts, eenen penninck doen
munten, alwaer op d'een sijde stondt het wapen van Zeelandt, sijnde
een Leeuw uyt den Zeebaeren dimmende, ende met dit geschrifte,
Luctor et emergo. 1586. Op d'ander sijde die wapenen der Steden, met
Authore, Deo favente, Regina. Dat is soo veel te seggen als den Zee-
lantschen Leeuw, die worstelt ende climt op uyt den water, door Gods
werck ende goetgunsticheyt derConinghinne".30
Ook P.C. Hooft schreef over deze spreuk. Hij zag op de ene zijde van
de penning "een Leeuw, ryzende uit de zeebaaren, en dit byschrift:
Luctor et emergo: Ik worstel en koom op; ter andere zyde de waapenen
der steeden en Authore Deo, favente Regina: Door aanleg Gods en
gunst der Koninginne".31 Voor deze aantekening heeft hij waarschijn
lijk gebruik gemaakt van het oude pamflet, maar het lijkt erop dat hij,
meegaande met wat in zijn eigen tijd de gewoonte was geworden, het
"Luctor et emergo" heeft gezien als wapenspreuk bij de worstelende
leeuw op het wapenschild, los van het randschrift op de voorzijde. Het
is geen uitzonderlijk geval dat een tekst op deze manier gehalveerd
wordt; men kan een vergelijking maken met de Antwerpse penning van
1582: "Concordia res parvae crescunt", het eerste stuk van het daarop
voorkomende randschrift, werd kort en krachtig het bekende devies
van de Staten-Generaal. Ook "Luctor et emergo" was op zichzelf een
kernachtige spreuk. Bovendien liet het zich gemakkelijk met de wapen
afbeelding in haar toendertijd gangbare interpretatie tot een twee-een
heid versmelten.
Het zal ons, die na eeuwen het samengaan van leeuw en devies als een
volstrekt natuurlijk gegeven beschouwen, vreemd voorkomen dat die
twee-eenheid ook na 1586 nog niet zo vanzelfsprekend was. "Luctor et
emergo" is zelfs niet te vinden op de zegels waarmee het provinciaal
162