voor zijn honorarium wegens het maken van "een penninck opte een syde mitte waapen van Zeelandt ende d'ander syde een voogel vliegen de in 't nest".67 Er is dus geen reden om de datering in 1584 te handhaven; de penning zelf toont eerder de onjuistheid daarvan aan. Op de keerzijde wordt nl. het provinciewapen omringd door de wapen schilden van de eerste edele en zes stemhebbende steden, wat in 1584 nog niet te doen gebruikelijk was. De stad Reimerswaal, vroeger lid van de Staten, had haar betekenis door overstromingen verloren en werd in het nieuwe Statencollege van 1578 niet meer toegelaten. Desondanks kwam het wapen van Reimerswaal als zevende stad nog voor op een penning van 1588; pas in 1598 werd het weggelaten.68 De penning die Van Loon in 1584 wil dateren, moet dus aanmerkelijk jonger zijn; identificatie met het werkstuk van Herman Claes uit 1602 ligt voor de hand. Met het noemen van het jaar 1602 en de ijsvogel die dan, lang na de tijd van Willem van Oranje, weer eens opduikt, is een brug te slaan van deze penning naar een wandtapijt, door de Staten in dat jaar bij het weefatelier van Hendrik de Maeght in Middelburg besteld. Dit tapijt kreeg een bestemming voor de schoorsteen in de Statenzaal en be kroonde er de oudere serie wandkleden met zeegevechten, die later of mogelijk reeds toen uit het prinselijk logement daarheen overgebracht werden. Carel van Mander had er de weelderige Renaissance-omamentiek voor ontworpen met het Zeeuwse wapen als middenstuk. De combinatie van dit wapen met het devies "Luctor et emergo", nu al traditie op munten en penningen, keert op het tapijt terug en ook de verdere dispositie vertoont veel verwantschap met de penningkunst. Zoals op sommige penningen het provinciewapen omgeven is door de wapens der Staten leden, zo wordt het op het wandtapijt geflankeerd door de wapenschil den van de zes stemhebbende steden. Zij staan er in protocollaire rangorde, exact zoals de afgevaardigden der steden gezeteld waren aan de lange zijden van de vergadertafel recht voor het schoorsteenstuk.69 Aan het hoofd van die tafel zat, met de rug naar het tapijt, het voor naamste Statenlid, de eerste edele, rechts en links van hem Middelburg en Zierikzee en verder Goes en Tholen, Vlissingen en Veere. De zetel van de eerste edele correspondeerde met de ereplaats op het kleed. Daar, achter en boven hem, rijst uit de gravenkroon boven het provin ciewapen een geharnaste veldheersfiguur op in een krans van bloemen. Wordt op de penningen de eerste edele slechts door een helm gesymbo liseerd, hier is hijzelf als het ware in zijn portret aanwezig. Maar wie stelt dat portret voor? Men zou misschien verwachten Maurits, eerste edele in de tijd dat het tapijt vervaardigd werd, maar het kan niemand anders zijn dan zijn vader, die in het begin van de Opstand als zodanig optrad.70 Hoewel er nauwelijks gelijkenis met een der bekende portret- 167

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 209